woensdag 21 maart 2018

Verstand van Sint Maarten

Veel mensen zullen bovenstaande associëren met elf november, lampionnen en snoep. Anderen denken misschien eerder aan de 'overzeese gebieden', wat ik wel mooi eufemistisch vind uitgedrukt. 'Gebied' klinkt net zo vaag als 'overzee', het kan van alles zijn. Maar het kan daar wel spoken. Over die zee. En dat deed het een half jaar geleden ook.

Ik was daar niet bij, want ik zat toen in een kerk. En bad samen met de andere aanwezigen voor degenen die wel op Sint Maarten waren toen orkaan Irma er op bezoek kwam. Niet omdat ik opeens 'in de Heer' was of vrienden of bekenden overzee heb die daar toen waren, maar om mijn zoon te vergezellen, die zich nogal thuis schijnt te voelen tussen de gelovigen. Tot mijn verbazing werd er ook gebeden voor mijn tandartsassistente. 

Vanmorgen vroeg ik haar naar haar ervaringen tijdens die beruchte Irma, haar familie en de politiek. Over dat laatste had de tandarts het ook al gehad. Met uitgedroogde lippen en een stofzuiger in mijn mond luisterde ik naar het gesprek over de verkiezingen. De assistentie vertelde lacherig dat ze geen idee had waarom ze een stempas ontving. Over het politieke gebeuren op Sint Maarten was ze beter geïnformeerd.

Ze vroeg me wanneer ik weer planten voor haar meenam. Ik fronste mijn wenkbrauwen maar al gauw viel het kwartje. Jaren geleden had ik ook aandachtig met open mond naar zo'n gesprek tussen twee werelden geluisterd. Niet over politiek maar over koken. De assistente gebruikte kruidenmixen en pakjes. De tandarts zwoer daarentegen bij  tijm en majoraan. De assistente wist niet wat dat allemaal was. En in een vlaag van bekeringsdrang had ik haar een dag later een bos kruiden uit mijn tuin gebracht.  

Na mijn aarzeling voegde ze er dit keer aan toe: 'Als het weer in bloei staat.' 
'In bloei', juist ja. Kruiden zijn smaakmakers in de vorm van blaadjes, mevrouw. Maar dat hield ik wijselijk voor me. Per slot had zij weer meer verstand van orkanen. 'Het is onbegrijpelijk dat men op Sint Maarten zo druk is met voorbereidingen voor carnaval, terwijl het orkaanseizoen voor de deur staat!', zei ze met overslaande stem.
Van carnaval heb ik al net zo weinig kaas gegeten als van orkanen. En om eerlijk te zijn kan ik niet alleen geen politicus uit overzeese gebieden noemen, maar ben ik ook nauwelijks op de hoogte van de stand van zaken hier ter stede. Ik wist zelfs niet waarom we hier in Groningen vandaag geen nieuwe gemeenteraad mogen kiezen. Maar ook dat verhelderde de tandarts tijdens het vullen van mijn kies: Wij mogen weer stemmen als Ten Boer en Haren bij Groningen worden gevoegd.
Zou Sint Maarten bij zo'n herindeling dan ook beschermheilige worden van die ingelijfde dorpen? Of trekken heiligen zich net zo weinig van politiek aan als orkanen en tijm?
God mag het weten.   

woensdag 7 maart 2018

Een verdwaalde loodgieter in hip Haarlem

Het is koud en het waait en ik loop door een straat waar geen auto's mogen komen. Winkelpuien met namen als 'Subliem', 'Polkadot' en 'Lots of Leuks' moeten de wandelaar verleiden. 'Bink' vind ik een rare naam voor een winkel waar ze fournituren verkopen. En 'Foof' past ook niet echt bij schoenen. Deze stad was meen ik eens 'de meest aantrekkelijke woonplek van Nederland'. Maar de mensen voor wie ik hier een badkamer aan het verbouwen ben, zeggen dat er naar Haarlem tegenwoordig vooral mensen komen die geen betaalbare woonruimte meer kunnen vinden in Amsterdam. Een gezette man trekt met gebogen rug kisten vol boeken terug zijn antiquiteitenwinkel in. Er bungelt een peukje uit zijn mond. Aan hem durf ik wel te vragen waar men een nicotinedealer kan vinden. Hij wijst me de weg naar een avondwinkel.

Het blijkt een felverlichte snackbar te zijn, waar zowel de koopwaar, de felle neonverlichting maar ook de allochtone uitbater een beetje uit de toon vallen in de verder überwitte Kleine Houtstaat. Vóór mij is een klant die geld wil wisselen. Al wapperend met een briefje van vijftig, dicteert hij de snackman in welke coupeures hij dat wil, tot op de euro nauwkeurig. (Misschien zocht hij sterkere genotmiddelen dan ik). Als hij de pijpenla is uitgebeend begint de snackman een praatje. Alsof hij de man die hem zojuist toeblafte wil wegpraten. Ik kan zijn verhaal over pinnen, contant geld en Londen maar moeilijk volgen en frons mijn wenkbrauwen als hij over 'Bos 300' begint. Hij herhaalt nog een paar keer 'bos, bos driehonderd'. Dan begrijp ik dat hij het niet over zijn Engelse werkgever heeft, maar over de betaalmogelijkheden in een Londense bus. Met contant geld. Of met de pin. Dat ben ik vergeten. Na mijn contactloze betaling vervolg ik mijn dwaaltocht.  

Hoewel de meeste kledingzaken al dicht zijn, brandt er bij 'Baby Plus' nog licht. Aan het gedempte geroezemoes maak ik op dat er mensen binnen zijn, maar ik kan ze niet zien door de beslagen ramen. Alsof men de klandizie ter plekke aan het verwekken is. Misschien noemen ze de baby dan wel 'Bink' of  'Foof'. 

Voor me doemt de enorme Sint Bavo kathedraal op. Ik had hem van een afstand al gezien, maar hij ging daarna weer schuil tussen de opeengepakte huizen waar het in de tijd van Frans Hals vast naar vis en paardenstront zal hebben geroken. Er is horeca genoeg hier, maar ik durf op dit uur niet zomaar een espresso te bestellen in een druk restaurant. Ze zien me al aankomen in mijn eentje. En dan ben ik ook nog van plan op het terras te gaan paffen. Voel ik me helemaal een eenzame junk. Of nee, dat is het niet, het zou vast klanten afstoten zo bij de ingang. En ik ben mede-ondernemers goed gezind. Ik wil gewoon even de benen strekken, iets dat na drie dagen op mijn knieën te hebben gewerkt, best een plausibel alibi is. 'Moed inlopen' is vast gezonder dan het indrinken ervan.

Net als het gevoel van eenzame zwerver me dreigt in te halen -eettenten zijn steeds dunner gezaaid, mezelf voorwenden dat ik koffie zoek, wordt al lastiger- zie ik, tegenover De Toneelschuur, een leeg café met de robuuste naam 'Bierlokaal de Uiver'. Er staan binnen geen stoelen en er zijn, op twee mensen na, die beiden aan één kant van de imposante toog staan, geen mensen. De bardame en klant kijken mijn kant uit. Nederig wijs ik naar de koffiemachine en merk iets op over dat die schoon is. 'O, die is alleen voor het personeel', zegt de barvrouw met een glimlach. Haarlemse humor. Toen ik vanmiddag bij de groothandel, te midden van vijf bouwvakkers, om hennep en kittersfit vroeg, voelde ik me zekerder dan nu. 'Je wil een kopje espresso?', vraagt ze dan, 'Ik kom het zo wel even buiten brengen en doe de terrasverwarming voor je aan.'  'Dat is niet nodig hoor', zeg ik. Door mijn bescheidenheid voel ik me als het meisje van zestien dat voor het eerst -alleen- gaat stappen. Maar of ik veel voldoening uit dat jong-voelen put, is nog de vraag. Dan nestel ik me buiten onder de broedlamp bij de Uiver met zicht op de theaterbezoekers achter het glas aan de overkant. We roeren synchroon in onze kopjes koffie. Ben ik toch niet alleen. 

Na de koffie laat ik binnen mijn blik langs tientallen koperen kranen met bieren met al even exotische namen als de winkels gaan en vraag of ze een blond biertje voor me heeft. 'Ik zoek wel wat lekkers voor je uit', zegt ze lachend. Even later zet ze een mooi schuimend glas gerstenat voor me neer: 'Het is gebrouwen in Utrecht en heet 'De gouden kraan'. Ik voel me op slag weer loodgieter en veeg het schuim met mijn mouw van mijn lippen.