donderdag 31 december 2015

Gaplek


Er werd niet gefietst. Wel gespeeld. Het woordenboekspel om precies te zijn. Mocht je vanavond geen trek hebben om je te laten vermaken door Herman (of, volgend jaar, door Claudia), en je hebt een aantal vrienden of familieleden in huis, dan raad ik je dit spel van harte aan.

Bij 'Taalvoutjes' wordt beweerd dat je van dit spel 'ook nog iets opsteekt', maar dat geldt niet voor mij. Ik kan me althans niet meer herinneren wat bovenbenoemde gáplek, -of gap-lek- betekent. Of 'wieling' of 'topeng'. Dat laatste was in elk geval geen 'enge zolder'.

Wel onthield ik soms eigen bedachte betekenissen. Zoals 'versleten schoenzool'. Maar dat kwam vast door de associatie hiermee toen we dus níet fietsten, maar wel gingen wandelen. Vermomd als apen en leeuwen.

Met meisjes  - die - niet  - van  - wandelen - houden.  Níet dus.







Wat met zo'n gaplek onder je schoen wel voorstelbaar is. In het Holsteiner moeras. Waar Schotse hooglanders ons aandachtig bekeken van onder hun lange pony's. Of 'froufrous', zoals Lieve Joris dit in haar 'Groot dictee der Nederlandse taal' verwerkte. Het eind van de route liepen we zelfs langs de spoorlijn. Met z'n achten. Aangezien dat de enige plek was waar we niet tot onze knieën door het water hoefden. En het was niet eens Engeland. Waar hele dorpen onder water staan.

Gister reden we weer huiswaarts. Langs containers vol vluchtelingen, over het Noord-Oostzeekanaal, waar jaarlijks zo'n honderd-miljoen ton scheepslading doorheen gaat en langs de indrukwekkende haven van Hamburg.

Buiten is het warm en ruikt het naar oorlog. Ik ga snel andijvie oogsten, voordat hij vol ligt met rotjes. En dan even naar de winkel, om wat gaplek te kopen. Voor vanavond, als borrelhapje: In plakjes gesneden gedroogde rauwe cassavewortel.


Prospero ano y felicidad para todos! 




dinsdag 29 december 2015

Netjes in Scandinavië

Sommige fietsers gaan van Rusland naar Finland. Na wat gedoe met papieren schrijven ze Suomi dan als vijftiende land bij op een lijstje en slaan ze hun tentje op aan het water bij zonsondergang. Ze lachen als ze de grens over zijn.

Andere mensen fietsen ook over de Russische grens westwaarts. Maar nemen om onduidelijke redenen een noordelijker route. Naar Noorwegen. Ook zij lachen, kijken over het water en slapen in tenten. Of onder een basketbalnetje. Zo schreef Brechtje Keulen twee maanden geleden in De Groene over mensen die via Damascus, Beiroet en Moermansk naar Scandinavië gaan. Waarvan de laatste kilometers per fiets. Omdat er een wet is die zegt dat men alleen op wielen over de grens mag.

Vanuit Fjellhallen worden de mannen en vrouwen, die een paar dagen in een sporthal leefden,  naar een andere plek in Noord-Noorwegen gebracht. Ze kijken vanachter de ramen van touringcars naar buiten, kauwend op een lunch van boterhammen en bananen.

Ook ik fietste met Kerst richting Scandinavië. Op een fiets die het midden hield tussen die van de eerstgenoemde profs en die van de Noorse Syriërs. We verloren een trapper. In het gelovige Holstein was niet één kroeg open voor een bakje koffie. Met zicht op Denemarken raceten we de berg af richting Oostzee. Waar een eenzame surfer over de schuimkoppen zoefde.


Ik was er zelf nooit, in Scandinavië. Mijn zoons wel. De jongste zetten we gister zelfs op de bus richting Jutland. Waar hij nu onder een schoolbord slaapt. En ballen gooit in een netje. Samen met honderdvijftig andere sporters uit de hele wereld.

In het Duitse Flensburg, waar dertig procent van de inwoners Deens is, at ik vandaag Thuringer Bratwurst met mijn Berlijnse nichtjes en twee andere zoons. Waarvan de oudste gister dan weer úit de bus stapte die richting Denemarken reed.

Naar café Syria zijn we niet geweest.
Morgen gaan we wel weer fietsen.
Waarheen weet ik nog niet.





zondag 13 december 2015

Zaterdags genot in Groningen

De hakken van mijn hoge laarzen klinken hard op de natte kasseien van de Vismarkt.
Of is kasseien teveel een importwoord. Nou, 'Kinderhoofdjes' dan.

Mijn moeder houdt vast niet van deze laarzen.
Teveel Zwart. Te veel leger.
Te veel oorlog.
Maar ik voel me er jong bij.

Ik glimlach, het is druk. Mensen schuilen. Anderen schreeuwen.
"Vier mango's voor één euróó"
"Twee bloemkolen één euró"
De zaterdaghulp graaft vijftig cent uit een krat appels.

Brie en brokkelkaas.
In mijn eerste stopweek mag ik lief zijn voor mezelf.
Aubergine, venkel en snijbonen.
In mijn hoofd zie ik slechts paffende roze olifantjes.

Arabisch brood, cucuk worst, gebrande nootjes.
Mensen verstoppen zich in capuchons. 
De honing- en stroopwafelkraam zijn al bijna klaar.
Ook de kousenman wurmt de laatste natte losse benen in zijn kar.

Met volle tassen ren ik over de Grote Markt naar de halte.
De Martinitoren slaat kwart voor vijf. In de bus is wifi.
Vrouwen achter me praten over verzekeringen.
Ik lees dat mijn vriendinnetje vanavond meegaat.

Samen zijn we honderd jaar.
Straks gaan we op de fiets
In regenpakken.
Uit.

Ik dans achter de pannen.

God wat voel ik me jong.

vrijdag 11 december 2015

Sint en Socrates

Wat gebeurt er in de luchtledige tijd ná Sinterklaas en vóór Kerst?
Er moet dan kerst gevierd op school, want als het ècht Kerst is, zijn de kinderen vrij. Marsepein en  chocoladeletters mogen niet meer, net als pepernoten. En 'Zwarte Piet moet blijven', maar ook weer niet te lang. Hij mag in de schoorsteen en op het dak. Hij mag vooral niet hangen in een boom met lichtjes.

Gewoontes, rituelen, tradities. Zo kunnen we ons fijn richten op de ander. Wat die allemaal niet goed doet. Omdat onze waarheid heilig is.

Daar heeft de dood allemaal geen boodschap aan. Die komt gewoon als het haar uitkomt. Of niet uitkomt. Maar komt wel. En dan word je, tussen Sint en Kerst, gebeld met de vraag wat je adres is. 
'Kerstkaartje', dacht ik toen eerst. Leuk, zo'n uitstervende traditie (waar heb je in deze niemandstijd anders een adres voor nodig?)
Maar het ging om een rouwkaart.

..........

Vanmiddag zijn er geen pepernoten of kerstkransjes.
Wel stroopwafels en chocolaatjes.
Want daar hield de man zo van.

Ook van Socrates, zo vertelde zijn dochter.
Die er bij is. Als het lichaam van haar vader straks tot as vergaat.
Tussen Sint en Kerst.


"To fear death, is nothing else but to believe ourselves to be wise, when we are not; and to fancy that we know what we do not know. In effect, no body knows death; no body can tell, but it may be the greatest benefit of mankind; and yet men are afraid of it, as if they knew certainly that it were the greatest of evils."

The reason is that a man, having to deal with other men, has no knowledge of them; for if he had knowledge he would have known the true state of the case, that few are the good and few the evil, and that the great majority are in the interval between them. 

 bron


maandag 30 november 2015

Opgeknoopte mannen en ijsjes in Iran

In 2008 maakte ik een reis naar Iran. Samen met mijn vriendin Zohra. Naar haar familie. Dit is een tweede selectie van mijn (niet eerder gepubliceerde) reisverslag. Aanleiding was deze tweet.
Veel leesplezier.

Persvrijheid

We gaan naar een museum over de politieke bewegingen van een eeuw geleden. Gevestigd in één van de oudste gebouwen van Tabriz. Op de toegangsdeur van verweerd hout hangen twee kloppers, één voor mannen en één voor vrouwen. Hun ‘klop’ klinkt verschillend. Een soort voorloper van de intercom met camera. Achter de deur ligt een binnentuin vol bloemen. Twee manshoge beelden van besnorde militairen flankeren de ingang van het achterhuis. Zohra poseert stralend naast deze gouden helden.

Het pand zelf is rijk versierd met houtsnijwerk, glas in lood en er zitten zelf minutieuze inkervingen in het raambeslag. Aan de muur en in de vitrines liggen foto's en artikelen over de constitutionele beweging en de opkomst van de vrije pers. Bovenaan de trap hangt een zwart-wit foto van opgeknoopte mannen. Zohra wendt geschrokken haar hoofd af en gaat buiten wachten. Een paar weken nadat ik door dit museum slenter, staat er een vergelijkbare foto in een westerse krant, ook genomen in Iran, ook met mannen aan een galg. Alleen hangt de strop honderd jaar later aan een hijskraan.
In 2008 vindt in Iran een record aantal executies door ophanging plaats.

Als twee ware kunstkenners schrijden Emad en ik door het museum. De tentoonstelling bestrijkt de halve eeuw tussen ongeveer 1880 tot 1930, toen fotografie wel al bestond maar schilderen nog niet passé was. De geschilderde taferelen tonen heldhaftige mannen met opgeheven blik. De foto's echter, laten jonge soldatenjochies zien, die overal liever lijken te zijn dan aan de vooravond van een door anderen uitgedachte oorlog.  Ze kijken bangig in de camera.

Bij de vitrines over vrouwenrechten, hangt een foto van ene Zeynab. Gehurkt, met andere ongesluierde vrouwen naast zich. Er naast staan tabellen met oplages. Wellicht van de Iraanse Opzij uit 1920? Haar litteken ontbreekt niet op haar bronzen torso. Ze kijkt vastberaden naar de bezoeker. Naar mij. Andere bezoekers zijn er niet. 




Halverwege wordt het plotseling donker. Een suppoost haalt schuldbewust haar schouders op. Of, en wanneer er weer stroom is, weet niemand. Er is hier is geen gaslamp of generator. Ik raffel mijn bezoek aan de expositie af, maak foto's van foto's en onderschriften. Daar doet niemand moeilijk over.



Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de roep om meer vrijheid en democratie er vanuit het volk zelf wel degelijk is geweest. Dat er ook heldhaftige pogingen waren om deze te bewerkstelligen, maar dat het vaak invloeden van buitenaf waren die hier een stokje voor staken. Rusland, Amerika maar ook het ‘vrije’ Europa waren er niet vies van om in te grijpen in de voorbije eeuw. Met als inzet de strijd om het zwarte goud. Acht jaar geleden erkende Amerika openlijk, na bijna een halve eeuw, een rol te hebben gespeeld bij het afzetten van Iran’s eerste democratisch gekozen president, Mossadeq.

Maar ach, een jaar erna, op 'nine-eleven' werd Amerika zelf aangevallen uit ‘diezelfde hoek’. Korte tijd later viel de VS naast Afghanistan, ook Irak binnen. Voor Iran wellicht een geschenk uit de hemel. Hoewel ze zelf door de VS werden geschaard onder ‘de As van het kwaad’, werd hun vijand Irak nu verzwakt door die andere vijand. Iran kon haar eigen wapentuig laten rusten.


Ijs en universiteit

We toeren verder door de stad. Zohra wijst enthousiast haar oude huis, kapsalon en bibliotheek aan. Emad toont ons de plek waar een Iraakse bom vijfentwintig jaar geleden een vleugel van zijn universiteit vernielde.

We halen een ijsje. Dat smaakt, net als de koekjes hier, zeer chemisch. Ik wijt dit aan mijn smaakpapillen. Die zijn gewend aan de door de EU goedgekeurde geur- en smaakstoffen maar nog niet getraind in de registers van de Perzische smaakversterkers.


‘s Avonds, na het eten, gaan we opnieuw naar Shahgoli*. Emad is weer onze gids en we nemen ook zijn jongere oom mee. Tot mijn grote verbazing is het op dit late uur razend druk op de weg, maar bovenal ook làngs de straten. In alle bermen en zelfs op rotondes zitten mensen in kleermakerszit. Met tentjes. Met kinderen. Een baby leert haar eerste stapjes. Een paar mannen kijkt vertederd toe. Sofres** vol eten, kinderen op schouders, skeeleraars met helmen op. Er wordt thee geleut en gebarbecued. Men lijkt in de berm te wónen. Midden in de nacht zitten honderden, nee duizenden mensen buiten, overal in de gemeenteperken.  

Emad durft met me te praten, maar Milad durft zelfs met mij te pronken. Na de scheursessie -Zohra: 'Hij is veel rustiger gaan rijden na het ongeluk'- wandelen we naast elkaar langs de hofvijver. Milad praat hard. En veel. Hij loopt zó dicht naast me dat ik, al uitwijkend, dreig over de hekjes van het bloemperk te vallen.

Gelukkig wordt er voorgesteld te gaan waterfietsen. Even later trappen we, gierend van het lachen, over het zwarte water. Geen van de familieleden lijkt het oog van de zedenpolitie te vrezen. We trekken onze sokken uit. Ontbloten onze kuiten. En krijgen natte voeten.

De heren laten ons trappen. Hebben reuze lol. Zohra hapt naar adem om alles te kunnen vertalen. Tranen biggelen over haar wangen. Ze stráált naast haar neef en broertje. Ze is gelukkig in dit land. Er gaan wonen doet ze niet. Haar vrijheid is haar te lief. Om één uur 's nachts komen we doodmoe thuis. Zohra en Milad kletsen nog lang na. Ik val als een blok in slaap.


*   Sofre: kleed op de grond waaraan wordt gegeten.
** Shahgoli: 'Tuin van de Sjah'. Officieel 'Elgoli' geheten: 'van het volk'. Vijver met promenade in Tabriz, Noord-West Iran, waar de hele dag wordt gewandeld, gesport en geflirt.

zondag 29 november 2015

Plastic soep van IS





Wat eten we vanavond?
Plastic soep!




En als toetje?
Een heerlijke plastic fruitsalade natuurlijk.



Je zou bijna denken dat de olie waar IS de heilige oorlog mee voert, zo goedkoop op de wereldmarkt komt, dat we van gekkigheid niet meer weten wat we er mee moeten.

Intussen laten we ons fijn inpakken met krachtige oorlogstaal.
Net als die rare vogels die met plastic soep hun honger stillen.

Met 5 december voor de deur heeft het ook wel weer wat fijns.
Al dat uitpakken.

donderdag 19 november 2015

Het schemert, het stormt

In mijn busje voor het stoplicht scan ik alle radiozenders.
Het is al terrorisme wat de klok slaat. En filemeldingen.

Om tien uur zijn mijn handen zwart, mijn rug doet zeer. Er vallen een paar achtergebleven eikeltjes op mijn hoofd. Koffietijd. Binnen stormt het niet. Het is er stil.
Om twee uur zijn de geulen weer dichtgegooid en zet ik koers naar de volgende opdracht. Over de oprit waar we zojuist een grondkabel onder legden.

De volgende klus betreft geen graafwerk, maar is op het dak. Ook nu werk ik niet alleen. Ook hij is koffiedrinker. En roker. Als de op maat gezaagde rabatdelen aan de kopse kanten een lik verf hebben, geef ik ze aan hem. De zoon des huizes balanceert op de panlatten. Hij haalt zijn hand open aan een spijker.

Samenwerken is best leuk. Zelfs met slagregen en rukwinden. Het wordt donker. We zetten het klapperende zeil vast. Tijd om naar huis te gaan.


Er kruipt een gestage stroom autolichten achter de weilanden langs. Het ruikt hier naar suiker. Of eigenlijk naar bieten. Herfstlucht. Over de landweg langs het water komen forenzen me tegemoet. Vorig jaar reed ik hier wekelijks op de motor. Hangend in de bochten vol modder.

Te moe om me eerst nog thuis om te kleden, maak ik, met restjes aarde aan mijn broek en grondverf aan mijn handen, een laatste stop bij de buurtsuper. Anders is er morgen weer geen brood voor een lunchpakketje. Ik maak een praatje met de enige andere klant. Onze oudste kinderen zaten bij elkaar in de klas. Ze zijn nu beiden uit huis. Zijn zoon wordt acteur, de mijne is kok. De vader koopt sla. Zijn naam is vast beter te onthouden, nu zijn naamgenoot de krant haalt als terrorist. 

Thuis trek ik een biertje open en snoep van de verse geitenkaas. Alleen thuiskomen is veel fijner als je overdag met anderen werkt.

Terwijl de kaas smelt over de hete spaghetti, waait het hek weer uit de schutting.

Het is de warmste novemberdag ooit.


zaterdag 31 oktober 2015

De narcissen op zijn graf kwamen van mij

Na drie rondjes om de flats heen te hebben gefietst, sta ik voor haar deur. Althans, dat denk ik, want ze heeft nog geen naambordje. Ook geen bel trouwens. Maar als ik haar huisnummer intyp, zwaait dan toch de deur naar de hal open.

Binnenin het gebouw, waar ik dagelijks langsloop, is een mooie, lichte patio. Ze leidt me rond in haar nieuwe appartement. Met deuren die twee keer haar lengte zijn. Ook de huur is hoger dan die ze eerder had. Maar ze wil voor geen goud meer terug. Ik wel. Ik wil haar graag weer terug. Als buurvrouw. Want een groot gezin met een voorliefde voor Hazes of een tachtigjarige die af en toe op het balkon de krant leest, scheelt qua geluidsniveau behoorlijk.

Terwijl zij thee zet, bekijk ik de foto's aan de muur en op het dressoir. Met gekleurde mensen er op, een vrouwenpaar, haar moeder in een zwarte trouwjurk. Vanachter mijn chocoladepunt luister ik naar de verhalen achter de gezichten.

Ze kon zelf op school goed meekomen, maar had er geen plezier in. Bij het uitbreken van de oorlog was ze elf jaar. Haar school werd gevorderd door de Duitsers. Na de oorlog ging ze werken. Toen ze trouwde, trok het jonge stel in bij haar ouders. Zij zorgde daar ook voor twee tantezeggers: een peuter en een baby van vijf maanden.

Nadat ze op zichzelf waren gaan wonen, legde ze geld opzij om de steeds groter wordende woning te kunnen stofferen en inrichten. Toen de buren in het gegoede Helpman meenden dat haar zestienjarige zwangere dochter beter naar een huis voor ongehuwde moeders kon, liep zij even later als trotse oma achter de kinderwagen. "Is het geen schatje? We zijn allemaal zo wijs met haar!"

En er is meer reden waardoor deze vrouw een pluim verdient. Toen ze rondliep met het idee dat haar andere dochter wellicht op vrouwen viel, heeft ze dit op zekere dag gewoon gevraagd. Er volgden tranen en "Nu moet ik zeker het huis uit?" Niets was minder waar. Let wel, we hebben het hier over de jaren zestig. Ook nu deinst ze er niet voor terug om mensen die snel oordelen van repliek te dienen. Als vriendinnen beweren dat homo's worden gekweekt door "moeders die hun zonen laten zorgen", is ze stellig: "Dat kán helemaal niet, dat is aangeboren!"

Toen ze op yoga ging had haar man gevraagd: "Maar wat moet ík dan?". Maar yoga bleek toch niks voor haar. "Dan hoor je die Oosterse muziek, iedereen slaapt en zelf denk je alleen aan wat nog moet". Ze verloor haar hart aan het dansen. Volksdansen. En hiermee herinnert niet alleen haar stem me aan mijn eigen oma. Wel spijtig dat míjn oma niet net zo veel begrip voor haar eigen lesbische dochter -mijn tante- kon opbrengen als zij.

Mijn vroegere buurvrouw kan ook goed alleen zijn. Of reizen. Vier keer zocht ze haar familie in Amerika op. Ze staat niet vroeg op. "Waarom zou ik?". Op tafel ligt een dikke pil van Stieg Larson. Soms leest ze door tot in de kleine uurtjes. Met computerspelletjes is net zo vaardig als met haar rollator. Maar op internet het adres van die ene Canadees achterhalen, is voor haar te moeilijk. Ze had wel al een brief geschreven.

In mei van dit jaar had ze in de krant gezien dat er een Canadees in Groningen was geweest. In het bevrijdingsbos. Dezelfde man die haar precies zeventig jaar eerder had gevraagd of hij wat van haar bloemen mocht. Voor op het graf van zijn broer. Die als eerste was gesneuveld tijdens de bevrijding en begraven aan de Paterswoldseweg. Ze had als zestienjarig meisje grote bossen narcissen geplukt in het Stadspark. Nu wist ze dat hij nog leefde. Ze had hem graag gesproken. Om hem te kunnen zeggen: "De narcissen op zijn graf, die kwamen van mij."

Mijn thee en de taart zijn op.

"Kom je gauw weer?", zegt ze.
"Dat doe ik. Zoek jij de brief?", vraag ik. (ze wil niet dat ik haar met u aanspreek)

Ik zoen haar gedag.
Ze zwaait me uit.

donderdag 29 oktober 2015

Esnaad

Esnaad. Da's geen vrouwennaam, zo op het eerste gezicht. Of zouden schepen voor Arabieren geen vrouwen zijn? Zo mijmerde ik over het kolos dat ik bij de werf te Foxhol zag. Eigenlijk zijn het er meerdere. Esnaad 222 en Esnaad 224. En acht maanden geleden werd nummer 221 te water gelaten.

Misschien zijn nummer 1 t/m 220 hen wel voor gegaan. Oostwaarts. Want thuis leer ik dat ze onderdeel zijn van Adnoc. Dat staat voor 'Abu Dhabi National Oil Company'. Iets met het Midden-Oosten en olie van de overheid en zo. Waar Esnaad zelf voor staat weet ik niet. De computervertaler maakt er na een heen-en-weer-vertaling (de vertaling van het Arabische woord إناد weer opnieuw laten vertalen) 'referentie' van.
Referentie? Aparte naam voor een schip.

Het is mooi om te zien hoe er aan zo'n schip gewerkt wordt. En te horen. Metaal galmt zo lekker. Door een loods, over het water.


Het (hij?, zij?) kan 'boorvloeistof, brandstof, drinkwater en projectlading op het 475 vierkante meter metende werkdek vervoeren'. De bootjes die vanuit het Midden-Oosten deze kant op varen zijn minder zeewaardig. Maar ja, daar zitten dan ook mensen op. Dat scheelt.
De overeenkomst met de Esnaad is wel dat je ook van haar natte voeten krijgt. En dat je vervolgens moet rennen. Kijk zelf maar.


Verderop langs het Winschoterdiep passeer ik nog Archelle, Bernadette en lady Ariette.
De poorten gingen statig voor hen open.
En ik moest wachten.
























dinsdag 27 oktober 2015

Ik heb het eigenlijk vandaag nog nodig...

... gaat dat lukken?

Het betreft hier een aanmeldformulier. Je weet wel, zo'n ding waar alles op moet staan behalve je pincode. En dan gaat het hier niet eens om mijn eigen informatie, maar om die van de jongen die vanaf zijn geboorte aan mijn moederlijeke grillen is overgeleverd. Ook wel kind genoemd.
Mijn kind.

Best raar. Als je er over nadenkt.
Maar goed, míjn kind dus. Laten we hem Kees noemen. Dat is niet de naam die ik in blokletters op het uitgeprinte papier schreef, maar dat heeft dan weer met mijn paranoia te maken om niet alles digitaal te willen delen op dit blog. Doet verder niet terzake. Als het beestje maar een naam heeft.

Kees gaat dus op kamp. Met zijn team. Of eigenlijk niet met zíjn team. Maar met een ouder team, waarbij ze met te weinig waren. Dus vroeg die trainer spelers van een jonger team mee. Ook al niet het team van Kees. Toen waren het er nog niet genoeg. En ze hebben niet eens een élftal nodig, wat het zijn geen voetballertjes, maar basketballertjes. (Dat laatste woord rekent mijn spellingscontrole fout. Mini's kunnen kennelijk alleen maar schoppen, niet dribbelen)

En zo kwam Kees via een ouder team, via een ander team aan dit sportuitje. Geen idee met wie. Maakt me dat nu een ontaarde moeder? Te meer omdat het smoel dat naast de app stond waarin werd gezegd dat het aanmeldformulier vandáág nog nodig was, er één was die bij mij associaties opriep aan een opsporingsbericht van de politie? Maar de vader die dit had geïnitieerd bezwoer me dat het juist déze trainer was waardoor hij het idee had dat zijn zoon in goede handen was. Vertrouwen. 

'Vandaag' was zondag. Dus maakte ik een foto van het formulier en zond dat per whatsapp aan de onbekende begeleider. Aan het scannen van paspoorten zit weliswaar een luchtje van identiteitsfraude. Maar er zijn vast geen mensen die met het paspoort van een elfjarige een hypotheek gaan afsluiten.

Desalniettemin moet het formulier alsnog de deur uit. Dus ligt het daar nu. Bij de deur. Samen met de kapotte waterkoker (iets met inzamelen), de sportkleren, het lotenboekje voor de grote clubactie, kinderpostzegels (o nee, dat was al voorbij), het afsprakenbriefje voor het tien-minutengesprek, de betermelding van het andere kind....  

En terwijl ik kijk naar al die spullen en papiertjes die morgen vooral niet moet worden vergeten denk ik: Wat ging er mis? We zitten toch in het digitale tijdperk! Dit persoonlijk doorgeven van spullen lijkt op iets dat stamt uit de tijd van vóór de PTT. Er staat namelijk nergens een adres op.

Misschien heeft het te maken met de verhoging van de prijs van postzegels. Die schijnt in tien jaar tijd te zijn verdubbeld. Omdat we steeds minder post sturen. Maar omdat fysiek papier kennelijk toch moet, spelen we nu gewoon weer zelf voor postbode. Het aanmeldformulier gaat via het vriendje naar diens vader. Die levert het dan weer per fiets in bij de trainer met de boeventronie.

Gelukkig organiseert die man ook nog een meeting voor het uitje (waarvoor de betaling inmiddels is voldaan. Dat doen we dan wel weer massaal digitaal). Weet ik tenminste aan wie ik mijn kind meegeef. En waar waar naar toe.

Maar dat gaat vandaag niet meer lukken.

vrijdag 2 oktober 2015

Doe je dat, eh . . . als hobby?

"Als hobby? Tja, nou ja, hóbby. . .
Kijk, ik wilde eerst actief worden binnen een politieke partij, maar dit is iets concreter, hè. Net zoals je lid kunt zijn van de OR op je werk. Of in de medezeggenschapsraad op school. Uit maatschappelijke betrokkenheid, weet je wel. Dánsen, dát is meer mijn hobby. Dat vind ik leuk om te doen. Voor mezelf. Snap je?"
 
Vreemd. Dat ik dat uit moet leggen. En ze zit nog wel in het onderwijs.

Anderzijds. Zo vanzelfsprekend is het niet. Niet iedereen werd als kind in slaap gewiegd met de cadans van de stencilmachine op zolder. Voor het partijprogramma, notulen van De Wereldwinkel of weet ik wat. Of werd voor een lang weekend meegetroond naar een oefensessie vol strijdvaardige muziek. Het lot -of de zegen- van kinderen van ouders als wereldverbeteraars.

De bandleden schijnen eens te hebben geluisterd naar hoe ik 's nachts 'De Internationale' zong. In mijn slaap. Vond ik niet leuk. Dat ze dat de dag erna vertelden. Wel leuk was het om 's ochtends te zien hoe de honden van de drummer -of was het de bassist- de halflege pijpjes pils leegslobberden. Voor de volwassenen gold dacht ik een omgekeerde waardering. Zo gaat dat soms.

Mijn moeder zit nog steeds in een band. Ze speelt niet meer bij demonstraties. Wel op straat. Of op de Russische ambassade. Mijn vader roert zich nog steeds binnen de politiek. En hij schildert. Net als toen. Als hobby.

En vanavond toog ik zelf naar een maatschappelijk betrokken praatclubje. Die bleek pas volgende week plaats te vinden (geëngageerd zijn valt ook niet mee). Maar om nu gelijk huiswaarts te keren en mijn zoontjes hun moedervrije avond te ontnemen, dat vond ik wat flauw. Ze stonden toen ik thuis wegfietste braaf gebroederlijk aan de afwas. Bij de afscheidszoen dicteerde ik hun bedtijden (die bij afwezige ouders natuurlijk horen te worden overtreden).
Kinderen. Ook een soort hobby.

Dus dook ik maar de nabijgelegen pizzeria in. Voor een espresso. En om de oudste van mijn drie zoons dag te zeggen. Die er in de keuken werkt. Toevallig tafelden daar ook mijn voormalig buurvrouw en buurmeisje. Met een vriendin. Ze smulden van de pizza's die Frans had gebakken.
Koken? Een hobby!

En zo praatten we dus over het fenomeen 'maatschappelijke betrokkenheid'. En waarom iemand zich überhaupt bezig wil houden met zaken als huurverhoging of doorstroombevordering. Ik vertelde over de nieuwe woningwet en over de geschiedenis van de woningbouw in Nederland. Dat ook ooit als een soort hobby begon. Van het Nederlands schakelden we al gauw over op het Engels. Omwille van de Poolse dame, die ook aan tafel zat. Zij legden uit hoe ze vriendinnen waren geworden. Via Nederlandse les. En dat de Poolse Italiaans sprak.
Uit liefhebberij.

Oooh! Jááá!
Liefhebberíj!!
Dá's pas een mooi woord.
En een mooie bezigheid.

Ik moest maar weer eens gaan dansen.
Uit liefhebberij.

donderdag 24 september 2015

Dit onmogelijke land

Salsa dansen op een parkeergarage in de open lucht met een jehovagetuige uit Costa Rica.


Kratten schiften met een Roemeen met misvormde handen. Ten gevolge van een val van een steiger in Israël. Onverzekerd. In de bouw.

Aubergines oogsten met een man uit Bangladesh, kletsend over Afrika als opkomende economie.

Praatjes van een Peruaanse aanhoren die in het campagneteam van Wilders niet zouden misstaan. Haar nasi eten. En tiramisù.

Tegenover nieuwe kleding op de markt ligt 'Vintage' kleding vanaf drie euro. Tweedehands is het domein van Noord Afrikanen.

Een bedelaar prevelt 'Soldo.  Povero.  Bambino' en houdt me een petje voor.

De informatiebalie van de bus meldt een vertrektijd die niet klopt. Van een bus zonder nummer.

Een Marokkaanse thuishulp gooit de aangereden kat in een container.

Een Argentijnse oma vertelt verhalen over het melken van koeien op de Pampas. Om één uur 's nachts. We bekijken foto's op haar camera. De rum staat op tafel.

De schoolbus glijdt van de weg af en botst. Er raakt niemand gewond maar men is hier geen regen meer gewend na drie maanden droogte.

De economie stort hier nooit in. Te veel  wordt er zwart en door de maffia geregeld om dit land onderuit te laten gaan. 

Ik schift tweehonderd kilo tomaten. En laad negen kratten in een luxe SUV van een veganistengezin. Tijd om van de tweede keus pomodori  'salsa' te maken is er niet.

In de bergen werken Moldaviërs. Zelf breng ik spinazie en paardensla naar de markt van Todi en Perugia.

Bij 'de Chinezen' staan blote borsten en engeltjes gezusterlijk in de schappen.

De peulen van de kievitsbonen kraken onder onze handen. 

Ik hou van dit onmogelijke land.
En haar onnavolgbare inwoners.

Hopelijk houdt de Tiber dit jaar haar water binnen de oevers.












woensdag 16 september 2015

Gestolen

Of eigenlijk kan ik beter 'bestolen' zeggen. Zo voelt het soms als ik de, verder prima geschreven columns van Carolien Omidi lees (standplaats Teheran). Of bij het zien van een aflevering van Thomas Erdbrink. Jawel, ook hij als 'onze Man in Teheran'.

Want vrijwel al hun thema's sneed ook ik aan in mijn reisverslag. Dat helaas niemand wilde publiceren. Van het ontbijt met bubbeltjesplastic-brood tot en met vrij verkrijgbaar antiobioticum,  de ingewikkelde Ta'arof, huwelijksmarkten, het boze oog en alles wat daar tussen zit. Maar niet getreurd, ik gooi gewoon een paar stukjes op dit blog. Men heeft anno 2015 geen uitgever meer nodig.

Carolien en Thomas zullen vast meer recht van spreken hebben dan ik, zijnde beide werkzaam in Iran en getrouwd met een autochtoon, maar daardoor zullen ze misschien ook niet gauw meer in hun eentje op een doos gaan zitten in een winkelcentrum. Da's dan weer het voordeel van toerist zijn. Maar het gesleep met presentjes zal aan hen, als goed geïntegreerde Hollanders, wel nooit voorbij gaan. 




Aankomst:

Ze hangen aan me, de kinderen die om beurten op mijn schoot sliepen op onze nachtelijke tocht van Teheran naar Tabriz. We delen stiften, chocola en stickers uit. De opvoeder in mij kon het niet laten om ook speelgoed te kopen waarbij ze zèlf in actie moesten komen.

Maar dan blijkt dat deze kinderen niet alleen geen zandbak kennen, ze hebben ook nog nooit van knutselen gehoord. Twee zesjarige meisjes kijken me vragend aan als er van gekleurde kralen een ketting geregen moet worden. Het begint al bij de verpakking, ze krijgen het plakband niet losgepeuterd met hun nette nageltjes. Ook hun oudere nicht Hamideh weet er geen raad mee.

Al gauw ben ik omringd door negen meisjes en vrouwen die giebelend naar me kijken en mijn hand aaien. Hamideh laat me haar Engelse schoolschrift zien, haar nagellak, haar pumps waarop ze heen en weer wiebelt. Op mijn vraag wat ze na schooltijd doet, knikt ze heftig. Ze snapt het niet, ik moet nog flink oefenen op mijn uitspraak.
(...)


Vertrek 

Met de terugreis in zicht wordt het tijd om de ruimte, die er in mijn koffer is ontstaan, weer te vullen. Met spullen voor mijn familie. Maar ook voor mijn Iraanse vrienden, die hier zelf niet heen kunnen, neem ik graag de geuren en smaken Perzië mee. Koekjes uit Qom, dadels uit Bam en kleden uit Kandovan. Maar ik wil ook nog thee, saffraan en een samovar kopen.

Zohra loopt binnen bij elke beautysalon. Ik heb als toerist meer oog voor de zakken vol spaanse pepers of winkels met alleen bonen of stapels aubergines. Na de zoveelste winkel met make-up waar Zohra binnengaat, blijf ik buiten. Ik ga zitten op de kartonnen doos van mijn inmiddels aangeschafte samovar. Er klinkt muziek vanaf een galerij onder mij. Als ik voorzichtig over de balustrade gluur, houden de muzikanten op met spelen. Ik lurk aan mijn wortelsap met slagroom en kijk om me heen. Een groep jongens staat een eindje verderop. Zodra ik hun blik heb beantwoord komt één van hen mijn kant op. Op gepaste afstand, zo’n anderhalve meter, blijft de jongen van een jaar of twintig staan. 


Na wat verplichte begroetingen volgen er vragen als ‘Can I help you?, ‘Have you visit the museum near the blue Mosk’ en ‘Do you know the bazar is older than Tabriz?’ Ik lach vriendelijk, maar weer hem niet af. Ik weet helaas al alles, helpen kan hij me niet. Hij heeft zijn vrienden straks in elk geval wat te vertellen. Zou hij Holland kennen? Veel Irani’s die er wonen, kwamen er per ongeluk terecht, door een mislukte emigratie naar Canada of de VS. Hun tussenstop werd eindbestemming. Ik loop nog een paar rondes over de bazar. Vrijwel iedereen kent nu mijn verschijning. Zohra is eindelijk klaar. We gaan per taxi op notenjacht.  (...)




Teheran:

Behalve kennis van de taal, heeft Vida ook een andere Hollandse gave, het openlijk kritiek durven geven op andermans land. Ja zeker, ze heeft er gewoond. Op mijn vraag waar dit dan was, antwoordt ze ‘overal’. Ik weet genoeg. 

Ze verhuisde van het ene AZC naar het andere en leerde goed Nederlands. Vier jaar lang stond haar leven stil. Dat ze niet mocht blijven was niet het ergste, wèl dat ze dat pas na zo lang hoorde.

Ze lijkt te schrikken van haar eigen felheid en beseft dat ik niet de Nederlandse staat in eigen persoon vertegenwoordig. Zoals het een echte Iraanse betaamt, relativeert ze gauw haar kritiek: ‘Ik heb ook meegemaakt mooie dingen en ontmoet goede mensen.’ 

We babbelen vrolijk verder over Tabriz en Utrecht, over Teheran en Zeist. Ik zoek in mijn koffer naar iets om haar te geven, iets Nederlands dat ik niet al eerder uitdeelde aan mijn gastgezin.  
 

Ze kauwt bedenkelijk op de dropjes.