zondag 29 januari 2012

350 Z

Kleine Kees is autofreak. Ik niet. Heb weinig met auto's. Maar Kees laat het er niet bij zitten. Hij praat me graag bij over spoilers, velgen, series van Audi en BMW. Over mini-coopers cabrio. En, met een beetje inspanning, lukt het me steeds beter om me te verplaatsen in zijn aanbidding van rijdend blik.

"Ken jij de Nissan 350 Z?" vroeg hij, toen we, met een stuk of dertig bezwete shirtjes in een enorme sporttas achterop de fiets, terugkeerden van zijn basketbaltoernooi. Nee, de 350Z kende ik niet. Hij zou hem wel even laten zien. Er stond er namelijk één verderop in de straat, helemaal aan het eind. Het was zaterdag, dus we hadden alle tijd. En Kees nàm de tijd. Om foto's te maken van de auto, het nummerbord, de bekleding, het merk, het serienummer en tenslotte liet ik hem natuurlijk poseren voor die supercoole bak.

Dit keer ging hij míj bevragen (als moeder moet je de tijd waarin je nog kunt door gaan voor de almachtige allesweter koesteren)
"Is er ook een merk van Limousine?"
"Volgens mij is dat een koeienras. Vroeger, toen er nog bijna geen auto's waren, gaven ze namen van koeienrassen aan auto's. Limousine, Chevrolet..."
Kees: "Wat is een ras?"
Ik: "Een koeienmerk"
"En die koeien zijn naar een streek genoemd. Kun je lekker met een limousine naar de Limousin, in Frankrijk." (Hoewel wikipedia het heeft over De schapenherders aldaar hadden lange mantels... hm, ik geloof het niet zo. Kip en ei. Herder en streek).

Thuisgekomen wachtte mij de schone -en dagelijkse terugkerende- taak om Kees er toe te bewegen te gaan dutten. Hij heeft namelijk de slaperitis. En een goed dagritme, met één à twee dutten per dag, is eigenlijk het enige wat soelaas biedt. Maar als je zeven jaar bent, heb je daar niet altijd trek in. Want er zijn natuurlijk vriendjes, lego, er moet getekend en gesport en wat al niet meer. En wat het nog ingewikkelder maakt, door die slaperitis wordt hij prikkelbaar. Als hij moe is nog meer. Of nee, hij ìs helemaal niet moe, alleen vallen zijn ogen soms dicht. Als hij stilzit, gaat liggen, in de auto zit of achterop de fiets. 'Ik haat mijn ogen, mag ik lopen?', zei hij, toen dit acht maanden geleden voor het eerst gebeurde. In hartje Amsterdam.

Vrijdag was het weer mis. Ik leverde hem redelijk goedgemutst af bij een vriendje. En zei tegen de moeder dat een dutje wel fijn zou zijn, maar niet absoluut noodzakelijk. (ik zadel medemoeders niet graag op met een kind dat moet en niet wil slapen). Tegen vijven werd Kees opgehaald door zijn vader (die een deurtje naast het mijne woont, zodat me weinig van de kinderen ontgaat en zij bij beide ouders naar binnen kunnen lopen) en ik hoorde ze, met Kees brullend (en later vader ook) voorop, de straat in fietsen. Kees gooide zijn schoenen in een hoek (zodat ze vanmorgen onvindbaar waren en we te laat kwamen bij het toernooi), stampte naar boven, smeet de deur van de televisiekamer dicht om daar vervolgens, na twee tellen, op de bank in slaap te vallen.

Hij was na een uur moeilijk wakker te krijgen. Hij praatte, ontkende te hebben geslapen en toen hij eindelijk goed wakker was, was het alweer etenstijd. Hoe eerder de dut, hoe korter de dut, hoe beter zijn hum. Andersom geldt ook.

Hij smulde van de rijst en zalm. Frans, die langskwam om een was te draaien, at mee. Kees tipte zijn twaalf jaar oudere broer over chocoladesigaretten. Dat zou misschien kunnen helpen bij Frans' poging om te stoppen met roken. Kijk, daar hou ik van. Daar smelt ik van.

Nu ging het soepel. Terug van basketbal en de auto-fotosessie zei Kees: "Ik eet een broodje, dan yoghurt en dan ga ik slapen." Geen rondvliegende schoenen, geen knallende deuren. Alleen een stukje gedroogd crueslifruit, dat half uit zijn mond hing en dat ik er uithaalde, omdat hij, wederom met een snelheid van 380 km per uur, op de bank achter de buis in slaap viel. Met de laatste hap yoghurt nog in zijn mond.

Toen hij -uit zichzelf- wakker werd lachte het leven hem weer toe. Zelfs de rij rode sportshirtjes die her en der door het huis hingen, vond hij mooi. Ik vouwde ze later op, op dezelfde bank als waar Kees zijn dutjes doet. Deed gelijk die van Frans er bij. Die, in één was, vijftien eenlingen had zitten! Overal hetzelfde liedje.

Er schijnt een appje te bestaan. Die een wekker heeft die 'aanvoelt' wanneer je in je 'lichte slaap' bent. Zodat je je makkelijker laat wekken. Door die wekker. Of door je moeder.

In februari ga ik, met Kees, drie mensen ontmoeten. Twee kinderen en één volwassene die ook de slaperitis hebben. De term is door één van hen bedacht. Klinkt leuker en vriendelijker dan narcolepsie. De meeste medici weten er nog weinig van. Van het hoe en wat en waarom.

Maar ik intussen wel. Zo'n Nissan 350 Z lijkt me een prima middel. Blijft ie vast van wakker. Dan zet ik hem zelf achter het stuur. En dan maar hopen dat ie de pizzeria van Frans niet binnenrijdt. Zoals een jongen van vijftien zaterdag deed. Maar het beste medicijn, voor kinderen die 's nachts ook lijden aan wakkeritis, is om één of vier uur 's nachts bij je moeder in bed kruipen. Doen andere kinderen met wakkeritis ook. En de dokter vond het een goed plan.

Het is inmiddels zondagavond. Kwart voor tien. Ik hoor de wc doorspoelen. Even later staat Kees met een grote grijns in de deuropening.
Hij geeft me een kus.
en wacht verwachtingsvol
Ik: 'Jij wou zeker bij mij slapen?'
Kees: 'Ja' (nog grotere grijns)
'Kruip er dan maar gauw in'
Buiten sneeuwt het.
Ik hoor een sleutel in het slot
Frans haalt zijn was op.
We eten samen restjes rijst.

woensdag 18 januari 2012

Over een koffer en Netanyahu in Nederland

Ooit zag ik de film 'Left luggage'. Over een Orthodox joods gezin. Speelde geloof ik in Antwerpen. Geen vrolijk verhaal. Over oorlog die in hoofden van mensen zit. Over extreem geloof. Waar ik niet zo van ben. Over een jongetje met pijpekrullen dat niet praat en in zijn broek plast. En over een koffer.

Ik heb ook een koffer. Op zolder. Die niet uit de oorlog komt. Of toch? Ik klim het steile trappetje op. Zie hem liggen en klik hem open. Er liggen knipsels in over Israël. Het land waar ik in 1977 mijn zevende verjaardag vierde, samen met mijn ouders. Ik kreeg van hen een keppeltje kado. Korte tijd later danste ik in Nederland Israëlische dansen, samen met grote meiden die later gingen werken in een kibboets.

Nog weer wat later, in 1985, haalde ik de voorpagina van een landelijk dagblad. Met een zogenaamde Arafat-sjaal om mijn nek. Ook die krant ligt in de koffer. Het wilde meisje van net vijftien dat ik op de foto zie, slaat op een trommel. Ik droeg een nepbontjas, die nu in de verkleedkist van mijn kinderen ligt en dienst doet als berenjas. Ik ben zo te zien één van de 'rond de zesduizend scholieren, die vanaf het Malieveld naar het binnenhof waren getrokken en daar luidruchtig lucht gaven aan hun protest tegen de kuisraketten.' Diezelfde avond besloot Lubbers dat er Amerikaanse raketten naar Nederland mochten komen. Het NRC van 3 februari 1986 kopt met Sharons woorden 'Wij hadden Arafat moeten elimineren'.

Het was de tijd van Russen in Afghanistan, van protesten in Woensdrecht, van de DDR en van het Britse staatshoofd waar net de film 'Iron Lady' over is gemaakt, met Streep in de hoofdrol. Ik lees over Hans van den Broek die als minister van buitenlandse zaken ging praten met collega Wu. Hij bood aan om Chinese havens uit te baggeren, en legde een onderzeeërruzie bij. Nu, ruim een kwart eeuw later, roert dezelfde van den Broek zich in de discussie over Israël ('Stop het gedoog- en beloonbeleid jegens Israel'). Samen met een andere oude rot in het vak, Frits Bolkestein ('De EU moet zich niet afkeren van Israël'). Beide betogen overstijgen niet de gemiddelde 'hij begon' discussie die mijn jongens hier voeren. De slachtoffers die bij het conflict vallen helaas wel. Eén van de eerste moorden, naar verluid zelfs de eerste politieke moord, was die op de Nederlandse schrijver Jacob Israël de Haan. Hij werd in Jeruzalem vermoord, in 1924. Toen hij terugkeerde van het avondgebed in de synagoge. Het ondenkbare was toch gebeurd, een Jood was gedood door een andere Jood. De moordenaar zou nooit spijt hebben gehad. Die overleed in 1990. Het jaar waarin, ook in Jeruzalem, met scherp werd geschoten op de Tempelberg. Bij de koepel van de Rots, islamitisch heiligdom, vlak naast de klaagmuur, heiligdom van de Joden. Er zijn te veel belangen in dat kleine land, in die kleine, maar gestaag groeiende stad. Ik vouw de oude krantenknipsels weer op. De koffer gaat weer dicht.

In Jeruzalem zouden andere Israeli's wonen dan in Haifa of Tel Aviv. In de eerste stad zouden orthodoxe vrouwen hun haren niet aan de buitenwereld mogen laten zien en daarom een pruik dragen (dat zal Wilders vast meer bekoren dan de hoofddoek van Trix bij haar recente bezoek aan Oman) Mannen houden zich bezig met het bestuderen, bespreken, analyseren van de Thora. Ze krijgen veel kinderen. Meer dan er in de rest van Israël worden geboren. Deze kinderen, die op hun beurt weer voor veel nakomelingen zorgen, moeten worden gehuisvest. Daar moeten huizen voor komen. En in zo'n krankzinnig klein land (in vergelijking met bijvoorbeeld de buurreuzen Jordanië en Syrië) maken deze mensen ook numeriek een steeds groter deel van de bevolking en dus van het electoraat uit. Met hun stem dient Israël, dat tot nog toe één van de weinige democratieën in de regio was en is, rekening te houden. Door wie worden hun huizen gebouwd? en die op de bezette Jordaanoever? Door Palestijnse arbeiders? Zorgen de bekritiseerde illegale nederzettingen paradoxaal genoeg zo niet voor werkgelegenheid voor hen die er zelf eerst woonden. In de bouw, de schoonmaak, om op kinderen te passen? Lees je nooit wat over.

"Ook de Israëlische vredesorganisatie Peace Now luidt de noodklok. In een recent rapport met de veelzeggende titel Torpedoing the Two State Solution meldt zij dat de regering Netanyahu juist daar bouwplannen bevordert, waar de uitvoering ervan maximale schade toebrengt aan de mogelijkheden een levensvatbare Palestijnse staat te stichten. Een voorbeeld zijn de plannen voor de nieuwe nederzetting Givat Hamatos, die de nederzettingenring rond Oost-Jeruzalem zou sluiten.", aldus van den Broek in de VK van 18 januari 2012, pag. 28

Ik denk aan mijn oude koffer. Aan 'left luggage'. Aan de oorlog in de hoofden van overlevenden. Aan extremisme. En aan een conflict dat zovele generaties voortduurt. Wat zou ik doen? Als vrouw. Als ik daar was geboren. Aan welke kant dan ook. Misschien zou ik 'Let it be morning' lezen, van Sayed Kashua. Of mijn kinderen naar de 'hand in hand school' sturen. Een gemengde school waar in het Hebreeuws en Arabisch wordt les gegeven.

Daar dacht ik allemaal aan. Nu Netanyahu een tweedaags bezoek aan Nederland brengt.

woensdag 11 januari 2012

Stroopspoor

Er wordt aardig wat afgezocht op zoeksites.
Maar met welke zoektermen belanden mensen nu híer?
Want dat kan ik dus gewoon zíen, hè.
Gelinkte sites, Ip-adressen,.... you name it.
Wat nou privacy!

Ja, beste lezer, angstig achterom over de schouder kijken heeft weinig zin. Het gevaar zit in uw eigen vingers. U creëert het zelf. Door de unieke volgorde waarmee u het toetsenbord beroert, trekt u een spoor van dikke stroop achter u aan. Stroop waarmee u als kind zo mooi uw naam op de pannenkoek (toentertijd nog pannekoek geheten) schreef en die dan toch uitliep, over uw handen, op broek, stoel, vloer. Waarna twee über-kleverige handjes hulpeloos in de lucht werden gestoken. En ik weet waar ik het over heb. Ik bakte dit jaar, dat slechts een week aan de gang is, al twee maal pannenkoeken voor mijn koters...dus!
Maar weet je, tegen dat stroopspoor op het wereldwijde net, daar helpt echt geen lieve moeder meer aan. Dat blijft kleven als superlijm.

Doch laten wij het hier luchtig houden.
Want wat zóu dat nu helemaal?
Het ganse internet één grote hoop stroperige mierzoete draadjes....
Ik heb beeld.

Neemt niet weg dat het van deze kant bezien best grappig is.
Te kijken wat voor zoektermen de hier belande (be)zoeker heeft ingetypt.

De huidige top tien:

  • beestjes in de badkamer luizen
  • heilige irene
  • hundertwasser
  • justitianus
  • kangoeroe amstelpark
  • man auto in de prak
  • spongebobs
  • titten
  • totenstreifen
  • wat betekent gutte rutch

Maar de mooiste vond ik toch wel deze:

  • dromen over een kind met koude voetjes
Kan me niet heugen daar ooit over te hebben geschreven.
Zou ik natuurlijk kunnen overwegen.

Dag beste bezoeker,
nog bedankt voor de tip.
Zo is de cirkel weer rond
Eet smakelijk
Surfse en
Droom zacht.



































































































































































vrijdag 6 januari 2012

Dag oma, welterusten

Op een maandag in februari, nu bijna drie jaar geleden, at ik samen met mijn oma makreel en speelden we domino. Ze won steeds. Een paar dagen later overleed ze. Dit verhaal heeft mijn zus geschreven en voorgelezen op de begrafenis van onze oma. In maart 2009.

De naam Paul die ik hier gebruik, heb ik van haar. Het is de naam die mijn opa heeft meegekregen uit Wenen.

Dankjewel, zus.
---------------------

Oma, Oma Beppe, mijn lieve Omaatje, nou ben je dood. Zo snel, zo plotseling. Al jaren dacht ik elke keer als ik bij je was: goed kijken en voelen en ruiken en ervaren, want dit is misschien de laatste keer. Het afscheid, elke keer weer schrikken hoe dun ze is, vel over been, maar toch zo eigen, zo thuis, zo familie. Haar perkamenten huid, haar zachte haren. Dag Oma, we gaan nu, tot de volgende keer. Niet huilen, zeg ik tegen mezelf, je zei: tot de volgende keer, dus er komt nog een volgende keer. Kom kinderen, we gaan.

De laatste jaren zakte ze steeds verder weg in haar eigen wereldje, en werd steeds minder duidelijk of ze nou wel of niet begreep waar je het over had. Of ze het echt niet snapte of dat ze eigenlijk dondersgoed wist waar het over ging, maar het wel goed vond en er gewoon niet meer op in ging. Zo doof als een kwartel, maar als je haar aan de telefoon vertelde dat je de volgende dag langs zou komen, deden haar oren het plotseling wonderwel.

Daar zat ze dan, alleen in haar huisje. Weliswaar omringd door zorgers en helpers en huishouders, maar toch alleen. Geen bezigheden meer, niks omhanden. Het Staphorster stipwerk, zingen in het koor, volksdansen, schilderen en natuurlijk altijd weer breien, haken, naaien, handwerken, dat ging allemaal niet meer. Haar huisje vol met zelfgemaakte knuffelbeesten en een grote verscheidenheid aan zelfgeschilderde landschapjes, bloemen, vulkanen, veelkleurige vogeltjes, een Homerusportret en een hongerend kindje, een Javaanse dessa en een dame in badpak. En foto’s van de kinderen, de kleinkinderen, de achterkleinkinderen.

’s Avonds kwam het telefoontje, Oma is gevallen, ze heeft haar heup gebroken en wordt vanavond nog geopereerd. De schrik, mijn aanvankelijke reactie om er meteen heen te willen, dan het relativeren, het zal allemaal wel loslopen. En bovendien, wat zou ik daar nou moeten? De ziekenhuismensen in de weg lopen? Aan haar bed zitten terwijl ze nog onder narcose is? Ik ga die avond uit en vermaak me, maar ik ben er met mijn hoofd niet helemaal bij. Midden in de nacht kom ik thuis, er zijn twee berichtjes op mijn telefoon – van mijn moeder en van mijn zusje – dat de operatie geslaagd is. Ik ga gerustgesteld slapen.

Zondagochtend om half 10 wordt ik door de telefoon gewekt. Het is Lehti, mijn zusje. De operatie is inderdaad geslaagd, maar Oma is toch wel erg zwak. Er moet gerevalideerd worden, en wie gaat dat begeleiden? En wat zal Oma daar van vinden? Mijn zusje en ik praten erover en komen tot de slotsom dat het allemaal wel niet zo’n vaart zal lopen. Oma heeft ons wel vaker versteld doen staan. Ze is weliswaar oud en broos, maar ze is taai. Ik besluit in Berlijn te blijven en reken er op dat ik deze week nog naar Nederland moet om Oma te helpen.

Om twee uur ‘s middags weer een telefoontje, het is mijn vader. Het is toch erger dan het aanvankelijk leek. Oma heeft het moeilijk, en het zou kunnen dat ze niet lang meer leeft. Mijn hart staat stil, ik wil daar zijn, niet hier aan de telefoon, ik wil dáár zijn, bij Oma, aan haar bed, met de anderen. Maar ik ben er niet. Papa, ik stap over een uur op de trein, dan ben ik middernacht in Leeuwarden. “Het zou kunnen dat je dan al te laat bent…”

Ik schakel over op de automatische piloot. Telefoontjes plegen, briefjes schrijven, afscheid nemen van de kinderen, die zo lang bij hun vader in Berlijn blijven. Ik pak snel wat kleren in een tas en ren de deur uit naar de metro, naar het station.

In de trein, met de trein, ergens heen, de treinreis, het reizen.
Opa in de trein. Een paar verre treinreizen heeft hij gemaakt. Die ieder voor zich zijn leven volkomen veranderd hebben. Op zijn veertiende, de grote reis van Wenen naar Friesland, van zijn geboortestad naar een onbekende toekomst, van de plek van honger en alleen zijn op zoek naar een nieuwe familie en een nieuw thuis. Ook hij reed van Duitstalig gebied naar het Friese Land, net als ik nu. Duits was zijn moedertaal, de taal die hij twintig jaar later slechts nog met accent kon spreken. Nederlands is mijn moedertaal, die ik – nu ik al bijna twintig jaar in Duitsland woon – niet meer perfect beheers, waar gaten in vallen, zonder dat ik er een andere moedertaal voor in de plaats krijg. Duits en Nederlands zijn de moedertalen van mijn kinderen. Hoe zou Opa het gevonden hebben om met zijn achterkleinkinderen, die nog lang niet geboren waren toen hij overleed, te praten in de taal die zijn moeder in een ver verleden met hem sprak. Naar Friesland kwam hij, waar Fries gesproken werd, een taal die ik niet versta.

Hij vond wat hij zocht, een nieuw thuis en een nieuwe familie. En, een paar jaar later, toen hij geen kind meer was, maar een jongeman, ook een meisje, het zusje van een schoolvriend van hem. Oma was een boerendochter en had een paar jaar tijd om na te denken of ze deze man, de buitenlander, tot man wilde. Na zijn opleiding tot machinist op de Grote Vaart, reisde hij op stoomschepen de wereld rond als baas van de machinekamer, en zij wachtte op hem.
Oma zei ja toen ze 21 was en samen verhuisden ze naar de Grote Hoogstraat, van waaruit hij de grote ovens van de bakkers in Friesland ontwierp en bouwde en waar zij in de winkel bakplaten, pannenschrapers en amandelbroodblikken verkocht.

Oma, mijn lieve Omaatje. Jij werd daar moeder van twee dochters, de tweede drie jaar jonger dan de eerste. En mijn moeder, jouw jongste dochter, werd moeder van twee dochters, de tweede ruim drie jaar jonger dan de eerste. En wat dacht je dat ik deed? Ik werd moeder van twee dochters, de tweede drie jaar jonger dan de eerste.

De ovenbouwer, de kleine Oostenrijker, mijn Opa, had samen met de Friese boerendochter, mijn Oma, nu zelf een gezin gesticht. In Nederland, zijn nieuwe thuisland. Maar zijn paspoort was nog Oostenrijks. Iets wat in de jaren daarna voor het jonge gezin bijna fatale gevolgen had. Hij moest, na talloze pogingen er onderuit te komen, in militaire dienst, onder de wapenen, voor de Führer.

Toen kwam die andere grote, levensgevaarlijke reis, ook van Duits gebied naar Friesland, ruim twintig jaar na zijn eerste grote treinreis. Geen jongen meer nu, maar een man, een echtgenoot en vader van twee kinderen. Terug naar huis wilde hij, en niet, niet, niet vechten voor nazi-Duitsland. Dus vervalste hij papieren en vluchtte hij weg van het oorlogsgeweld. Als deserteur uit het Duitse leger, van Stettin naar Leeuwarden, terug naar huis. Zou hij over Berlijn gereisd zijn? De trein waar ik nu in zit, komt uit Stettin. Zou hij precies dezelfde weg afgelegd hebben als die ik nu afleg? Langs Berlijn, Hannover, Bremen, Oldenburg, Groningen? Ik weet het niet, niemand zal het meer weten. Maar zijn einddoel en het mijne zijn exact hetzelfde: hij wilde terug naar vrouw en kinderen en dat zijn precies dezelfde mensen die ik straks ook zal aantreffen aan het einde van mijn treinreis, die 65 jaar na zijn reis plaatsvindt. Het zijn mijn Oma, mijn moeder en mijn tante.

Het is half 7. Mijn mobiel gaat. Ik neem op, ik hoor de gesmoorde stem van mijn moeder. Het is voorbij, het is gebeurd. Is ze dood? vraag ik. Ja, ze is dood.
Ik zak in elkaar.
Ze is dood.
En ik ben juist naar haar op weg. Om haar te zien en haar hand vast te houden en over haar hoofd te aaien en om zachtjes met haar te praten. Maar het is te laat. Ik wil uitstappen en de eerste de beste trein terug nemen. Waarom ben ik verdorie niet een paar uur eerder in de trein gestapt? Vanochtend had ik ook al kunnen vertrekken, maar dat heb ik niet gedaan. En nu is het te laat. Mijn treintijdenschema dwingt me om mijn spulletjes bij elkaar te pakken, me in de rij voor de deur te voegen, en over te stappen op de volgende trein. Verder naar het westen, niet terug naar het oosten.

Oma, mijn Oma, die toen nog geen Oma was, maar een jonge moeder, zat 65 jaar geleden, midden in de oorlog, op hem te wachten, niet wetend waar hij was, of hij nog leefde, of ze hem ooit levend terug zou zien. Maar hij kwam. Na zijn terugkomst moest hij onmiddellijk onderduiken, want bij ontdekking zou hij ter plekke terechtgesteld worden. En omdat de echtgenote van de deserteur geacht werd te weten waar hij was, moest ook mijn oma met haar kinderen onderduiken. Niet weten waar je man is, of hij nog leeft, of je kinderen hun vader ooit terug zullen zien, niet weten of je morgen opgepakt wordt, zien dat je eigen kinderen oneerlijk behandeld worden, maar er niets aan kunnen doen, omdat je dankbaar moet zijn dat je hier een onderkomen gevonden hebt. Haar dagelijkse angst dat de kinderen, jong en onbevangen als ze zijn, per ongeluk hun echte, Duits klinkende naam zullen zeggen en dat ze vergeten dat ze niet Paul maar De Vries moeten antwoorden op de vraag hoe hun achternaam is.
Het gaat goed, het einde van de oorlog is in zicht, de bevrijding, het gezin is weer herenigd.

De kinderen worden groter. Het gezin beklimt de treetjes van de sociale ladder. Er wordt gereisd, naar Amerika, met de Holland-Amerika-lijn. Ruim dertig jaar na Opa’s vertrek uit zijn geboortestad, reizen Oma en de dochters mee naar Wenen. Hij was er al die jaren niet weer terug geweest.

De dochters vliegen uit en stichten gezinnen. De kleindochters, mijn zusje en ik, komen graag bij Opa en Oma in Leeuwarden. Als ik tien ben en mijn zusje bijna zeven – net zo oud als mijn dochters nu zijn - gaat Opa dood. Eerst is het vreemd, Oma zonder Opa. Ze voelt zich onthand, moet veel dingen eerst leren. Maar ze maakt er het beste van en ontdekt op haar oude dag nog allerlei interessante bezigheden. Ze handwerkt als de beste, breit truien en vesten voor de kleinkinderen, naait knuffelbeesten, die door ons van namen worden voorzien. Ze volksdanst, zingt in een koor, speelt piano en begint zelfs te schilderen. Wij knutselen er koffers vol sinterklaaskadootjes; geborduurde kussens, gebreide popjes, genaaide raamversieringen.
De vegetariërsbond, de vereniging tegen vivisectie, Esperanto-wereldcongressen, haar correspondentie in verschillende talen met mensen over de hele wereld; het woord “verveling” komt niet in haar woordenschat voor. Ze is zuinig, laat ons de kapotte wasknijpers repareren, spoelt plastic zakjes en yoghurtbekertjes af en gebruikt die weer ergens anders voor. En als het niet meer gebruikt kan worden, maken wij er mooie dingen van. Recycling avant la lettre.

Ze is onze Oma, niet onze moeder. We mogen haar mooie, lange, grijze haar kammen en vlechten, doen gek met een panty en hebben lol met elkaar. Als dan plotseling de bel gaat en ze eigenlijk naar de deur moet, durft ze niet. Zo kan ze zich toch niet aan de buren vertonen?
Wij kleine, spichtige bleekscheetjes moeten vooral ook goed eten als we bij haar zijn. ’s Middags warm, zilvervliesrijst met vis en groente, of rijstpannenkoekjes, of kaaskroketjes. Zelf brood bakken en havermoutkoekjes en lekkere vette tulband met rozijnen. En oranjekoek van de banketbakker en Friese dumkes en roggebrood en kwark met bieslook en groentesoep en vla met bessensap. Als we een week later dan weer op de trein naar het westen stapten, terug naar onze ouders, zei ze tevreden dat we van dat weekje bij haar een lekkere kleur op onze wangen gekregen hadden.

Ook de kleindochters vliegen uit en stichten gezinnen. Ze zetten de traditie voort, zoeken buitenlandse of half-buitenlandse mannen en baren allochtone kindertjes. Haar tweede achterkleinkind, mijn oudste dochter, wordt tien jaar geleden geboren. Ik wil graag de Friese traditie van het doorgeven van de namen voortzetten, en zoek in de stamboom naar een geschikte naam. “Oma, ben jij ook naar je Oma genoemd?” “Nee, mijn Oma Njiske vond haar naam niet mooi en zei dat mijn ouders het pasgeboren meisje, mij dus, maar een andere naam moesten geven. Zo ben ik naar mijn vader genoemd". Ik, die de naam van mijn Oma draag, geef mijn oudste dochter de naam die mijn Oma eigenlijk had zullen krijgen, de naam van haar Oma.

De vorige keer dat ik bij haar was, de laatste keer, bij mijn lieve, oude, broze Omaatje, hebben we spelletjes gedaan. Halma. Oma met haar stijve reumavingers, mijn dochter met haar friemelige kindervingertjes. Negentig jaar leeftijdsverschil, maar dat mocht de pret niet drukken. Nee, Oma, dat kan niet, die moet daarheen, niet daar. Oja, ik zie het.



Na het middageten met een lekker visje, ging Oma op de bank liggen. Ik had bij het eten al aangekondigd dat we dan weer weg zouden gaan. Er kwam niet veel reactie, de bank riep. Maar toen ze daar vredig lag bij te trekken, en ik haar over haar hoofd aaide en zei dat we nu zouden gaan, prevelde ze iets. Wat zeg je, Oma? Centjes, centjes uit de beurs. Wat zeg je? Moet ik centjes uit je beurs halen? Centjes, een centje voor de spaarpot, uit de beurs. Oh, moet ik een centje uit de beurs halen voor de spaarpot van de kinderen? Ja, ik had het goed begrepen, beduidde ze. Nauwelijks beseffend dat de twee blonde meisjes met wie ze net halma gespeeld had, haar achterkleindochters en niet haar kleindochters waren, had ze er in haar halfslaap toch maar mooi aan gedacht om de kinderen even wat toe te stoppen.

Oma, mijn lieve Omaatje,
de reis is afgelopen.
Je was de allerliefste en allerbeste lievelingsoma van de hele wereld.
Welterusten.

------------------

Ik bedenk me nu pas dat ik oma ook echt 'in slaap' zong. Met 'do byst myn femke'. (Jij bent mijn meisje). Dat ze dertig jaar eerder voor ons zong. Weet niet of ze het hoorde. Wel aaide ik haar grijze haar. Ook namens jou, zus.

maandag 2 januari 2012

Kerstvakantie = pratende kassa's, pinpassen, schreeuwende kinderen, schroefjes, kokoskoek, Mimoen, pensioen en de Tros

Af-ge-la-den was het.
'En wat ze niet allemaal méénemen',
sprak de verkeersregelaar bij de Ikea parkeergarage vol ongeloof tot mij.
En ik dacht: 'Ja, het schijnt crisis te zijn', maar zei niks.

Kees, die op de achterbank net wakker werd van zijn eerste dut van die dag schreeuwde: 'Ik wil niet mee!', 'Ik blijf in de auto!' Zijn broer daarentegen reageerde op mijn, (nog onuitgesproken) verlangen om zo snel mogelijk rechtsomkeert te maken: 'Ach, we zijn hier nu tòch, kunnen we net zo goed even gaan kijken.' Was toch weer blij verrast toen, twee seconden later, beide broertjes vrolijk over stippen en zebra's holden, sprongen, giebelden.

Wat míj bezielde weet ik niet, maar ik filosofeerde er lustig op los, over wat al die àndere mensen hier toch bracht. Ze kwamen uit Friesland, Duitsland en ik ontwaarde zelfs een Franse nummerplaat. Was de kater van oud & nieuw voorbij en werden ze op deze tweede januari wakker met het angstige besef van weer een omgevlogen jaar? Gaf het door henzelf opgelegd rook- en/of snoepverbod hen onrust in de kont en ging men het denkbeeldig uitgespaarde geld nu vast uitgeven? Of zouden het goede voornemens zijn als: 'En nú doen we dat oude bankstel/ versleten stoelen/ bejaarde pannenset de deur uit en zoeken wat nieuws!'

Het is vandaag of morgen vast ook dringen bij het afval-weg-breng-station. Wie iets nieuws koopt, moet ook wat wegdoen. Lijkt me. Misschien een uitgelezen moment om eens langs een tweedehands zaak te gaan. Wat is een Ikea meer dan een mooie manier om spullen rond te pompen?

Binnen wilde ik me, tegen de mensenlawine in, tussen de kassa's door, naar de koopjeshoek begeven om vervolgens, als daar niks te halen viel, snel weer de auto in te duiken. Huiswaarts. Warme broodjes, chocola, kaarsjes.... Maar Leo en Kees wilden alle banken bezitten, ladesystemen bewonderen, prijzen vergelijken en tot slot natuurlijk, net als de vorige keer, een zakje met overbodige schroefjes kopen.

Toen we op beide verdiepingen de stalampen, tapijten, laptoptafels, keukenopstellingen, kunstbloemen, stapelbedden en uitschuiftafels hadden bewonderd, kwamen we dan toch uit in de door mij zo geliefde hoek met beschadigde en afgeprijsde spullen. Meetlintje hier, kritische blik daar. Er zat helaas niks voor mij bij. De jongens grabbelden intussen vrolijk tussen scharnieren en deuvels. Ik keek angstvallig naar de rijen bij de kassa. Belofte maakt schuld, maar toch, ik was dus níet van plan om voor één zakje deurbeslag à €2,50, dat ik niet eens nodig had (hoezo: 'Sorry dat we er niet meteen bijzaten?), me daarbij aan te sluiten. 'Maar ze bewégen', zei Leo, wijzend op de traag rollende wieltjes van de volgeladen karren. Nee sorry schatjes, die zak krijgen jullie wel een andere keer. Of nee, weet je wat, jullie mogen voor dat bedrag iets uitzoeken in de supermarkt. Ik moet toch nog boodschappen doen. Met gepaste trots verliet ik de Zweedse meubelgigant zonder ook maar íets te kopen. Zelfs geen zwarte servetten of pleeborstel à €0.75 cent. Helemaal niks! Die gave is niet iedereen gegeven ;-)

Het ritueel herhaalt zich: Kees dut in, wil in de auto blijven, schreeuwt en tiert en, als ie eenmaal binnen is bij de prijsvechter, vergaapt hij zich blij aan het in dozen uitgestalde vreten. Het begint te wennen. Wat een leuke sport ook; kijken welke chocopasta/chips/ bolletjes/icetea hoe duur zijn en hoe je precies €2,50 vol kan krijgen. Kerstvakantierekenspel. Bij de kassa laden de jongens alles keurig in drie doosjes. Ik vergaap me intussen aan de uitgebluste blik van de dikke, donkere kassière. Ze veert op als ze een pak verse pasta scant. Wat er mis is met mijn pasta weet ik niet, maar de kassa gaat opeens praten. In het Engels. Blikkerig. Valt geen chocola van te maken. De winkeljuffrouw (waarom blijft dat personeel toch immer ongetrouwd) schrikt en lacht. Ik duw vrolijk mijn bankpas in de gleuf.
De verkeerde.
Gauw eruit halen.
Niet dus.
"Mevrouw, u was te snel."
"Sorry, ik heb het ook wel contant."
"Nee, dat maakt niks uit, de kassa is geblokkeerd."
"O."

Al gauw staat er een rij van tien mensen, bijna uitsluitend man, met een diepgevroren avondmaal onder de arm, van het ene op het andere been te wippen. De rij kijkt naar ons. Zonder te kijken. Sta ik opeens vóóraan wachten. Weer 's wat anders. Kees zet de kar terug. Leo opent de zak met kokoskoeken. Even later zitten we te smikkelen op de inpaktafel bij de Aldi. Kijkend naar twee kassières die in de weer zijn met codes, een sleutel en veel geduld. En naar de groeiende rij wachtenden.

We eten de pasta voor de buis. Waar het oer-Hollandse 'Ter land ter zee en in de lucht' wordt uitgezonden. Al veertig jaar de trots van de Tros. Ik mompel wat over dat ik eens was gevraagd om daaraan mee te doen. Bij mijn laatste baan voor een baas. Had ervoor bedankt. Ik zag me al gaan met zo'n karretje..... Nauwelijks uitgesproken zie ik op tv mijn oud-collega te water gaan in de Ijssel. Mooi gezicht. Leuk toeval ook. Toch blij dat ik niet naast hem zat.

De telefoon. Of hij gelegen belt, vraagt een stem als die van Mimoen Oaïssa. Ach, zeg ik, dat hangt af van hetgeen u me gaat vragen. Hij prijst zijn fantastische diensten aan. Iets met pensioenen. Het kon net zo goed om bitterballen gaan. Of ik in loondienst werk?
'Nee'
'Dan vrees ik dat ons gesprek hier stopt', zei Mimoen.
Ook goed.

Toevallig schreef ik net een sollicitatiebrief. Want ondernemerschap, da's natuurlijk leuk en aardig. Veel vrijheid, weinig centen. Maar als ik ziek ben, of één van mijn kinders, dan verdien ik dus geen drol. En ook als ik oud ben, volstaat het pensioen dat ik tot mijn 35e opbouwde vast niet om.... ja om wàt eigenlijk? Om elke drie jaar mijn bankstel te verruilen voor een nieuw exemplaar bij Ikea? Om ook na mijn vijfenzestigste het genoegen te proeven om even zo vaak mijn overbodige troep naar de stort te rijden?

Vandaag is de sluitingstermijn om de brief te sturen. Ik druk op verzenden.
Kom ik volgend jaar misschien ook op de televisie. In een karretje dat vanaf een helling het water in racet. Als ik word aangenomen.
Leuk.