zondag 22 mei 2016

Wie gaat er mee billenwassen?

Geadresseerde is overleden in december 2013, schreef ik altijd keurig op haar post. Maar na tweeënhalf jaar voel ik geen gewetenswroeging meer om de brieven niet meer 'retour afzender' te sturen en ook, zeker als het naar reclame riekt, te openen. Zoals vanmorgen.

'Geberit', stond er op de grote envelop. Een wc-merk. U ziet hun logo vast wel eens staan op de spoelknop bij het ziekenhuis of de sportclub. Ik had net weer een hangend toilet van dit merk gemonteerd. Ook maakte ik een jaar terug eens sluikreclame voor ze, door in mijn verhaal over 'Islam in de schaamstreek' te linken naar hun spotje. Ze spelen goed in op onze veranderende toiletcultuur.

En nu werpt dezelfde Geberit me als dank een nieuw verhaal in de schoot. Door mij (of eigenlijk mijn overleden voorgangster) uit te nodigen voor een demodag voor de 'douchewc'. Het enthousiaste team staat klaar met advies en laat zien hoe deze werkt. Ook kan ik het ding zelf testen en mijn ervaring achterlaten op een formulier. Tot slot maak ik nog kans op een hotelarrangement in een suite met, precies, u raadt het al, een heuse Aquaclean.

Niks om lacherig over te doen, mensen. Gewoon uitproberen zo'n toilet met ingebouwde douche voor het onderlichaam. Want, om met Geberit te spreken, u maakt uw auto toch ook niet schoon met papier?
Dus, verstokte Hollandse strontvegers, komt allen op zaterdag 28 mei naar Bedum!

Rest me alleen nog een tip te geven aan de afzender. Potentiële kopers van uw product zijn waarschijnlijk de statushouders onder de nieuwkomers. Nu is het wat vreemd om te folderen op een azc, maar uw produkt promoten bij woningbouwverenigingen die tegenwoordig steeds vaker aan huurders de keus laten hoe ze hun badkamer willen inrichten, is wel een optie. Ook Turken en zelfs Italianen hebben vast meer oren naar een fris kruis dan een Hollandse dame die al jaren onder de groene zoden ligt.

En ga nu niet zeuren over dat ik jullie prachtige billen-hartje-logo heb gejat. Het was gewoon te mooi om ongelezen in de oud-papier bak te flikkeren.


woensdag 18 mei 2016

Mit liebe aus Köln

Haar oma kwam uit Keulen. Zo vertelde Rosita Steenbeek. Naar wie ik luisterde met mijn lief. Wiens oma op haar beurt uit Gieslingen kwam, vierhonderd kilometer verder. En nog weer zeshonderd kilometer Oostwaarts stapte mijn eigen opa in het bagagerek van een trein die hem voorgoed van Wenen naar Nederland zou brengen. Honderd jaar terug, tachtig jaar terug. Tijd tussen oorlogen.

Duitstalige voorouders vluchtten naar een beter bestaan. Waar werk was, waar eten was, een toekomst. Als tiener, als twintigers. En ze waren niet de enigen. Anne Frank, Miep Gies. Half Europa was on the move. Vrijwillig of gedwongen. Maar toen kwam de oorlog en heette je opeens Duits. Of jood, of beide. Of vluchteling. Of fout. Of beide. De joodse oma van Rosita zag vanuit haar pastorie bommen vallen op Rotterdam en zei: "Dat doet mijn volk." Twee jaar later werden er duizend bommen op haar geboortestad Keulen gegooid.

In Duitsland is de publieke opinie omtrent vluchtelingen onlangs gekanteld. Door gebeurtenissen die plaatsvonden in Keulen. Niet de aanrandingen an sich leken interessant, maar de kleur en afkomst van de plegers. Hoog tijd om zelf eens een kijkje te gaan nemen. Bij pausen en engelen, bij Turkse en Griekse cafe's, bij een museum met de verkiezingsuitslag uit dat interbellum. Bij een confectiewinkel uit de wederopbouwtijd die inmiddels alweer was omgebouwd tot hippe kroeg. Waar borstvoedende dames en flexwerkende soortgenoten aan gezonde drankjes zaten. We zagen een stil Eau de Cologne huis, aten schnitzel tussen een buslading bierdrinkens en waren ook op het beruchte stationsplein. Waar het wit zag van de mensen. Er lag een spoorbiels met een koperen plaat. Hierop werd de Deutsche Bahn ter verantwoording geroepen voor haar medewerking aan de holocaust.

Er was veel politie. Voor het station. Bij het beeld van Bismarck. Op de brug vol liefdesslotjes. Een slenterende blanke man wenkte naar mij. Zijn tassen puilden uit. Hij keek nors. Met het statiegeld van de petflessen hoopt hij vast zijn bestaan iets te verbeteren.










donderdag 5 mei 2016

De kelder en het koor

Het lijkt wel oorlog. De wegen zijn uitgestorven. Hoewel de ochtend al lang is begonnen. Op het anders zo hectische kruispunt van de Dirk Huizingastraat sta ik moederziel alleen te wachten voor een rood stoplicht. Ook de anders van scholieren krioelende Sint-Janstraat lijkt net schoongeveegd. Alsof mensen zich hebben verstopt.

Ik wil de stad in. Om mensen te horen zingen. Die willen dansen, die willen vrijen, die langzaam willen ontwaken. Want dat hoort op deze dag. Gister was ik ook in de stad. Waar ik sloopte en sjorde aan de ingang van een oude kelder. Zodat er weer licht naar binnen kon. En lucht.

Ik kon er net niet rechtop staan. Met gebogen hoofd zag ik benen over de stoep lopen. Hoorde even later stemmen boven mijn hoofd. Het was drukker dan anders in de wijk. Vanwege de open dagen van huizen waar ooit Joden woonden. Die in de oorlog waren weggevoerd.

Zou men dat in het jaar 2086 in Syrië ook doen? Bij huizen waar ooit yezidi's woonden? Of bij die van soennieten, sjiieten of alevieten? Net naar gelang welke stroming, geloof of stam zich superieur waant? En welke 'anderen' dan moeten afgeslacht. Ik juich het levend houden van een gruwelijk verleden toe. Maar begrijp de weerstand van een stad als München tegen struikelstenen als herdenkingspunt ook. De doden geëerd met hun naam in de straat.

Ik fiets verder de stad in. De Grote Markt staat vol tafels en bankjes. En meer dan levensgrote foto's uit de oorlog. Onze oorlog. Die vrijwel niemand hier heeft meegemaakt. Tientalllen kleerkasten beveiligen het plein vol ontbijtende stadjers. Het koor dat ik wil horen zingen, komt uit een andere oorlog. Waar wij geen weet van hebben.

"Het is eigenlijk alleen voor genodigden, maar vooruit, u ziet er zo hongerig uit", zegt één van de beveiligers. Ze staan hier voor een mogelijk bezoek van de premier. Hij klikt me een armbandje om. Ik mag door de hek.

Rutte komt gelukkig niet. Anders hadden ze vast niet durven zingen, zegt de pianiste. Zij was degene die me gister tipte over dit optreden. Door het kelderraam. Waar ze me een rode 'S' liet zien. Er moesten nog negen rode letters bij. Voor de dag erna. Voor op de Grote Markt. Zodat wij ook weet zouden hebben van andere kelders. Waar voorlopig geen daglicht komt. Waar mensen levend liggen begraven onder het puin. Nu. En waar over zeventig jaar misschien ook struikelstenen liggen.







Het koor zingt Nederlands. Arabisch. Tweestemmig. Of eigenlijk meerstemmig. Want tijdens het refrein, hoor ik achter me één van de genodigden hardop zeggen: "Niet te geloven, dat zij ook in tentjes in Calais hebben gezeten. Zij zijn gewoon even oud als ons."

Het is de galm van de woorden die worden gezongen door 'New life':


Na afloop fiets ik met tranen in mijn ogen weer verder. De straten zijn nog steeds verlaten.

maandag 2 mei 2016

Onze manier van leven

Een donkere dame bestudeert voorover gebogen munten uit het Nederlands Indië van 1820. In de kraam ernaast liggen koperen kloppers en horloges. Ik maak een praatje met een lange man die oud gereedschap aanbiedt. Hij had een huis in aardbevingsgebied, is toen gescheiden en nu dakloos. Hij vindt het best om steeds ergens anders te slapen. En met zijn camper redt hij het wel. Een gewiekste klant weet bij hem af te dingen tot de helft van de prijs. De kunst van het loven en bieden beheers ik slechter dan haar. Ik bepotel zijn metalen drukletters. Mijn handen zitten onder de roest. Hij geeft me een witte doek om ze aan af te vegen.

Langs typmachines, asbakken en oude violen slenter ik terug richting Grote Markt. Voor de Duitse toeristen verkoopt men hier broodjes met Aal en Lachs. Op de kop van de Vismarkt is een jongeman met veel armgebaren zijn gesprekspartner aan het overtuigen van zijn gelijk. Het gaat over politiek. Bij een boekenkraam blader ik door onze recente geschiedenis. Ik lees dat er in het Rusland van de Tsaar al anti-Joodse wetten waren. Die na het uitbreken van de revolutie zouden zijn afgeschaft. Ik leer dat Trotski uit een joodse familie uit de Oekraïne kwam en Bronstein heette. Ik zie foto's van joodse vrouwen in een burka, en een joodse man in een Chinees gewaad. Een groot schip vol vluchtelingen richting VS -dat terug moest naar Europa-, kleine bootjes op het strand bij Haïfa die door een Engelse blokkade breken. Als de vluchtelingen ergens aan land mogen, kijken ze zielsblij.
Er is in honderd jaar weinig veranderd.
Zelfde zee en aantallen. 
Andere richting en religie. 

Het blijft beangstigend dat het mogelijk is om een heel volk door middel van stelselmatig zwartmaken en buitensluiten uiteindelijk bijna uit te roeien. Als het Ebola virus. Als Malaria. Waargebeurde horror. Te gruwelijk voor een film. Al komt Shoah aardig in de buurt.

Op de Grote Markt gaapt een gat. Waar een ontmoetingscentrum moet komen. Het Forum. In de oorlog stond hier het beruchte Scholtenhuis. Nu zitten vlak voor deze plek, op de trappen van het mooie VVV kantoor, tientallen mensen te genieten van een zonnige dag van de arbeid. Intussen wordt een ander plein, in Istanbul, afgesloten voor demonstranten. En gooien onbekenden bommen op Aleppo.

Bij de ingang van de buurtsuper staat een man met een keppeltje. O nee, dat heet anders bij moslims. Hij voert eierkoeken aan de duiven. In het park zitten mannen in kleermakerszit. Er fietsen kinderen omheen. Komende week herdenken we de doden en vieren we de vrijheid.
Die is me erg lief.
En die gun ik iedereen.
Ook haar
En hen ook.