vrijdag 30 september 2011

Dansende besjes

Geïnspireerd door de invriesmania van Olijf en het dansende stokje van Novy, heb ik een roadmovie gemaakt met dansende tomaatjes. Althans, daar kunnen ze best voor doorgaan. Van die heerlijke kerstomaatjes, weet je wel. Maar het zijn dus besjes. Afkomstig van de boom waar mijn auto onder stond. Tot mijn verbazing bleven die besjes gewoon op mijn auto liggen bij 120 kilometer per uur. Ze gingen alleen een beetje dansen. De lezer zal het misschien meer verbazen dat ik met die snelheid filmde.

Maar, laten we wel wezen, rijdend bellen is verboden, filmen toch niet?
O, gaat het om veiligheid? Nou, ik kan zelfs breien achter het stuur, hoor! (kan alleen niet breien). Heb al 23 jaar mijn rijbewijs en nog nooit een auto in de prak gereden. Of het moet die keer zijn geweest dat ik met mijn viesgele Fiat 128 een broodje porchetta stond te kopen te Marsciano. En niet zag -want met mijn rug naar de weg-, dat mijn gele bolide er uit zichzelf vandoor ging. "Signora, signora!", probeerde de verkoper me te waarschuwen. Maar het was te laat. Mijn auto stond tegen de achterbumper van de auto vóór me. Bleek die van een veehandelaar te zijn. Met wie ik mot had gehad. 200.000 lire kostte die klotebumper. Nee, hij was niet van plan coulant te zijn. Maar ik zat toen dus niet ìn de auto, dus dat telt niet. Was ik de handrem vergeten? Vast. Kan gebeuren. Het broodje varken met venkel was trouwens heerlijk.

Of die keer in Montalcino. Zelfde land, twintig jaar later. Ik ging met vier kindjes op stap. Het was snikheet. Er was veel toerisme en weinig parkeerplek. Ik liet (en laat) me er op voorstaan goed te kunnen inparkeren. Kindjes stapten uit en seinden me vanaf de stoep hoeveel millimeter ik nog had tot aan de bumper van voor- en achterbuur. Na tien keer zwetend heen en weer steken stond ik keurig in het gelid. Dacht ik. Maar dit deukje had ik dus niet gezien (daar waar het stof is weggeveegd, zie je?). Het was zo'n dikke Duitse SUV ('Suf', noem ik ze).

Nadat we het kasteel hadden verkend, waar peperdure wijn klaarstond om naar de VS te worden verscheept, de kinderen de roddeltantes in het park hadden natgespetterd met de fontein en we hadden geprobeerd om tijdens siësta wat eten te bemachtigen (alles potdicht), vond ik een Duits briefje onder mijn ruitenwisser. Of ik naar het nabijgelen Buoncovento wilde komen.
Nee, dat wilde ik dus eigenlijk helemaal níet.
Ik wilde in een riviertje poedelen en dammen bouwen en iets te eten.
Maar, dacht ik, ze hadden mijn kenteken, dus ik had geen keus. Anders wachtte me vast allemaal juridisch gedoe.

Om kort te gaan. Ik reed naar de Duitse Suf, aanschouwde het deukje, we vulden de schadepapieren in en nu moet ik drie jaar schadevrij rijden om mijn no-claim niet kwijt te raken.

Het ongeplande uitstapje naar Buonconvento leverde wel mooie plaatjes op (die wereldberoemde wijn wordt zeker van zonnebloemen gemaakt). Toscane, Umbrië, het groene hart van Italië. Waar ik ooit ook eens, toegegeven, een ongelukje met mijn Renaultviertje had. Maar ook tóen zat ik niet in de auto. Althans niet méér. En ik reed ook niet. De ruzie die ik met mijn vriend had liep toen zo hoog op, dat ik uit de auto sprong en ook de bestuurder (vriend) stapte uit. Niet echt handig, maar ja. Ik vreesde erger letsel als ik met hem mee zou rijden naar huis. De weg was niet al te steil. Het Renaultje sukkelde ever door en kwam tegen een paaltje tot stilstand. Klein deukje. Ik was er zelf erger aan toe. Barvrouw T. (ook al met blauw oog), haar man N., de takkenvrouw en alle andere gekken van het dorp dromden samen om te zien of er wat sensationeels te zien viel. Ze zagen alleen mijn bloedneus. Pech voor hen. Toen ik weer instapte (niet bepaald uit vrije wil), belden ze de carabinieri. En die kwam bij mij thuis kijken. Ze keken omhoog, naar mij, die vrolijk lachend uit het raam leunde. Met mijn vriendje achter me, die ook al zo blij en relaxed oogde. Maar in zijn lieftallige hand, die zorgzaam op mijn rug leunde, en vanaf buiten niet te zien, omklemde hij een keukenmes. Lugubere versie van de balkonscène. Ik moest (alwéér?) van de dienders naar beneden komen (Au!, soepel traplopen was geen feest) en me, voor hun neus, om mijn as draaien. Die agenten zagen dat vast niet dagelijks, zo'n jong blondje dat ze mochten inspecteren. Hadden zij ook een verzetje. Het leek op een koeienkeuring. En ik oefende in de schone schijn. "Ja hoor", zegde ik hen toe, "als er iets is, zal ik u bellen" (Ja hóe dan?, er wàs daar toch helegaar geen telefoon! Die was in het café van T. en N., twee kilometer terugrijden). Aan mijn vriend maakte ik even later mijn excuses voor mijn roekeloze sprong uit de auto.

Oja, dáár had ik het over, over áuto's en veilig rijden. Niet over veilige vriendjes.

Aldus. Dat blauwe Renaultje plantte ik in de winter van 1990 alsnog tegen een boom. Op slechts honderd meter van het eerdere drama. Vast een onheilsplek. Ik was inmiddels met mijn hond, geit, kippen en konijnen naar Fanciulata, bij Deruta verkast. En zwanger. Ik reed naar Orvieto, waar de vader woonde. Hij zou forellen maken (Ok, hij had losse handjes maar leerde me de taal perfect spreken en hij kon lekker koken. Was wel een beetje harde leerschool. Gordon Ramsay's Hell's kitchen is vleierij vergeleken bij de kritiek die ik kreeg als mijn pasta naar zijn smaak te gaar/te rauw/te plakkerig/te nat/te droog was.) "Maar", had hij gezegd, "Neem niet de superstrada, die is te gevaarlijk." Had hij geen ongelijk in. De enige zoon van de timmerman uit Collelungo had zich er enkele jaren eerder doodgereden. "Neem de weg over de bergen, dat is veiliger", voegde hij er aan toe. Had hij verstand van. Van veiligheid.

Ik reed die avond van Deruta naar Orvieto, over Prodo en Marsciano, over de berg met de antenne, (knap hè, bezwangerd worden met een berg er tussen). Het was glad. Het kan zó koud zijn in Italië (de pis bevroor in de pot onder mijn bed). In een bocht tikte ik, heel even maar, de rem aan. De auto ging dwars op de weg staan, reed tergend traag naar de afgrond. Uitstappen ging niet, het portier kon alleen van buiten open. Een seconde later stond mijn auto verticaal tegen een boom. Een kersenboom. De takkenvrouw zei me dat ik er jaarlijks een kruiwagen mest heen moest brengen. Zo ver kwam het niet. De boom ging dood. Maar ik leefde nog. En het prille leven dat in mij groeide gelukkig ook. Ik schoof voorzichtig het raampje open, deed het portier open en klom naar buiten. Toen ik het nabijgelegen café van T. en N. binnenstapte zei T: "Is er iets, Lehti, je ziet zo bleek?"

Uren later dan gepland aten we die nacht met vijftien man forel in Orvieto.

Een tractor trok mijn auto de volgende dag uit de afgrond. Helaas waren er toen nog geen digitale foto's. Maar ìk was er al wel. Dus maakte ik foto's. Ook waren er nog geen mobieltjes. Bellen deed ik in de kroeg (had ik tenminste een excuus om de deur uit te mogen).

Het R4tje heeft later nog dienst gedaan als konijnenhok (wielen waren er af, het ding stond op blokken, maar de radio deed het nog járen) en als tomatenkas. Maar helaas, toen hij in zijn vrij naar lager gelegen stallen werd 'gereden', werd dat even vergeten en zo lagen er honderden tomatenstekjes door de auto gestrooid. Typisch geval van jammer.

Vorig jaar, na het kasteel-suf-botsauto-zonnebloem-uitstapje, maakte ik een tochtje naar mijn vorige leven en dronk een kopje koffie bij dezelfde bar als toen. Ik trof er nog altijd barvrouw T. Zonder blauw oog nu. Ze wist niet meer wie ik was. Of deed alsof. De takkenvrouw was dood (dus nu mag ik haar wel bij naam noemen: Assuntina heette dat heerlijke mens. Ze heeft nooit in een auto willen zitten), het postkantoor (waar ik de elektriciteitsrekening betaalde en mijn telegrammen uit Nederland ophaalde) was al jaren gesloten en T. werd oma. Haar dikke dochter wist zich nog wel veel van mij herinneren. Hoe ons paard er uitzag bijvoorbeeld. Ze zat bij mijn toenmalige stiefzoon in de klas. Terwijl ik toen zelf nog een kind was. Maar daarover later wellicht meer. Of niet. Anders wordt alles ingewikkeld.

Ik tuurde over het balkon van de bar en zag in de verte een berg. Die ik jaren achtereen had gezien. Toen ik hier woonde. Toen Frans werd geboren. En hier, vanaf deze bar, de verloskundige werd gebeld. Die niet kwam. Zodat ik alleen beviel. Met hem er bij. En mijn moeder. En een meisje uit Poeldijk. "Wat is dat eigenlijk voor berg", mijmerde ik, terwijl ik die hectische jaren herkauwde. "De monte Amiata", zei de zwangere dochter. Die toen acht was.
Nou ja zeg, dat had ik dus nooit geweten, dat die berg, waarachter de zon zich elk avond verstopte, de famosa Amiata was! Waar ik, na een tweede kopje koffie, naar terugkeerde, naar een veilige tent, op een camping achter die berg. Via de klok van Arcidosso. Die nooit stilstaat. Waar lekkere wijn is, waar mooie kastelen zijn. Ook luchtkastelen.

Ongelukken, daar doe ik niet meer aan. Ook de rest van mijn leven is inmiddels in een wat rustiger vaarwater. Al denken sommigen daar anders over. Alles is relatief. Wat hierboven staat is waar. Maar het meeste is gelukkig lang geleden. En ver weg. Zodat ik er nu over kan schrijven. En de lezer hopelijk een niet al te ongemakkelijk gevoel geef.

Zal ik maar even luchtig afsluiten als ik begon?
Met die besjes op mijn auto?
Dat was op een gewone maandagmorgen, op weg naar mijn werk.
Het is nu vrijdag, de week is voorbij.
Morgen ga ik met de kinderen naar het strand.

Hier komen de besjes (tromgeroffel). Ze zijn met z'n tienen, negenen....o nee... toch niet.



Ik zal niet meer filmen in de auto. Straks eindig ik zelf als besje.

zondag 25 september 2011

Slofje

Dat lag daar maar. Zomaar. Dat slofje.
En het lag ook zo heel erg slofje te zijn.
Tussen de populierenbladeren.
Op dat vaalrode fietspad.

Mensen keken om.
Een man met rastahaar op een scooter, kortgebroekte mooiweerfietsers.
Ze keken om en zagen daar dat slofje.
Net als ik.
En misschien dàchten ze ook wel hetzelfde als ik. Zo van:

Hé, een slofje!
Vast verloren
Oprapen? (vaart minderen)
Nee, doe ik toch maar niet, want... (vul maar in)



In de binnenstad hingen eens, vlakbij een brug, in de winter, toen er sneeuw lag, een heel raam vol met (kinder-) handschoentjes. Aan zo'n Spaans gietijzeren geval. Wellicht is een brug wel een uitgelezen plek om die dingen te verliezen. En te vinden.

Je wacht bij een zebrapad of op je fiets, kindje gaat wat klooien, je grabbelt in je tas naar een agenda of telefoon en dan moet je opeens weer opstappen of doorlopen. En dan valt er wat. En je hebt het niet door. Zoiets.

Misschien woonde daar een handschoenenverzamelaar of een kunstenaar of misschien viel het gewoon op, omdat ze hingen, en niet op straat lagen, zoals je zo vaak ziet. En gingen andere handschoenvinders ze daar speciaal heen brengen. Vind je ze echt nóóit meer terug natuurlijk.

Maar nu was er geen sneeuw. Het was mooi weer en er lag dit slofje. Wat veel minder slofje geweest zou zijn als het in een huis lag. En vast ook minder vindbaar. Zoals vanmiddag het geval was met de fietssleutel van Kees. Op de bekende plekken en ook in geen enkele jas of broekzak was ie te vinden. En tussen de zooi op de foto was er geen zoeken aan. Mokkend ging Keesje op de rand van zijn bed zitten. Hij wilde niet meer mee met papa. Die alleen wegging met broer Leo.

Ik belde zijn grote vriend, die hier gister logeerde. Of híj misschien wist waar Kees' zijn sleutel lag. Nee, wist ie niet, maar hij was in de buurt, met zijn vader, en druk bezig met het zoeken van schroefjes. Tien minuten later stond hij voor de deur. Of hij even kon plassen. Dat mocht.

Hij kreeg een glas ranja en een mandarijn en Kees ging met zijn vriend mee schroefjes zoeken. Ze zochten overal. Onder auto's, bij een bouwkeet, in aanhangers. En ze vonden een hele hoop schroefjes. En bouten en kapotte riempjes en stokken en een mooie knoop. Maar geen fietssleutel. En ook geen dooie rat of goudklompje, zoals Pippi deed. En ook geen slofje. Want dat was weg.

vrijdag 23 september 2011

Ancora Sicilia...en een beetje Fries

Genoeg kan ik er niet van krijgen.
Van dat weekje Sicilië.
Maar welke foto's te selecteren voor hier?
Moeilijk.....moeilijk.
Weet je wat, ik doe een close-up en een vergezicht.
Van hetzelfde.
Of bijna.
En die zet ik dan naast elkaar.
Dan zijn het er nog veel te veel.
Maar een mens moet zich proberen te focussen niet waar?
Jammer dat er van dat 'naast elkaar' weinig terecht is gekomen.
Dan maar onder elkaar.
Net als de tekst.
En nu denk aan een Friese tegeltjeswijsheid: 
As it net kin sa't moat, dan moat it mar sa't it kin!
Ecco Sicilia!



Parco dello Zingaro










Castellamare


Selinunte


Trapani




bij Marsala





Erice





Cornino


Scopello en Palermo

donderdag 22 september 2011

Een witte jurk met tanden

Een tijdje geleden trachtte ik manmoedig een aantal gegevens digitaal door te geven aan de belastingdienst. Toen dit niet lukte en de desbetreffende dienst mij ook telefonisch niet van dienst kon zijn. (waarom heet het eigenlijk dienst?), fietste ik erheen. En wat bleek. Het lag niet aan mijn onervarenheid met computers. Het was gewoon stom toeval. Iets met cijfertjes en kansen en zo. Het gevraagde nummer dat de site niet wilde accepteren bleek bij hoge, hoge uitzondering overeen te komen met het sofi-nummer, of burgerservicenummer (ook zoiets: service..... ván of vóór of áán wie eigenlijk?) van een ander persoon. Nu ben ik niet zo'n ster in cijfertjes, maar als mijn pincode in combinatie met mijn rekening uniek is, dan zal de kans dat tien willekeurige cijfers (sofi) dat ook zijn, toch vrij groot zijn. Maar hier was iets dus niet uniek. En daar houden computers niet van.

Ik fietste onder de ringweg door, kronkelde door het Sterrenbos en achter de van Mesdagkliniek langs. Daar wist niemand mij de weg te wijzen. Dat was geen wonder, want het was op de Kempensberg toen één grote bouwput. Een ieder die ik de weg vroeg, tuurde weifelend in de rondte: 'Het moet hier wel ergens in de buurt zijn hoor.'

Vlak voor vijven kwam ik waar ik zijn moest. In een verder leeg kantoor werd ik geholpen door een vriendelijke, ietwat wereldvreemde man. Alles werd helder en ter plekke geregeld.



Het is nu ruim een half jaar later. De belastingdienst heeft een nieuw jasje gekregen. Zeg maar gerust 'jas'. Of, nog beter, ze hebben een soort jurk gebouwd. Een enorme witte jurk met rondingen. Wie tegenwoordig uit Oostelijke richting Groningen binnenrijdt, ziet niet meer als eerste de Martinitoren. Het zijn de belastingdienst en de Abel Tasmantoren die de skyline bepalen. De één hoekig, de ander vol glooiingen.






Dat ronde valt des te meer op omdat er van die blokkentorens naast staan. Maar die worden langzaam onttakeld. Het is een indrukwekkend gezicht. Soms lijkt het net alsof de jurk de blokkentoren wil opeten. Met een rij verticale witte tanden. Ze hadden het gebouw ook goud kunnen schilderen en bloemetjes op de hoeken kunnen maken.

Hiernaast zie je het schaalmodel. Als aansteker.



woensdag 21 september 2011

Brie, bors.ten en een stijve nek


Het verplegend personeel vraagt of ik in het vervolg op de BEL wil drukken. Of harder wil roepen. 'Want', zo vervolgt de woordvoerster 'We hebben het ook wel eens over àndere patiënten.' Ze krijgen een stijve nek van me, als ze zich steeds maar moeten omdraaien. Ik beloof beterschap. Ik zal ze voortaan, van drie meter afstand, oppiepen. Zodat zij rustig kunnen doorgaan met het naar binnen werken van hun avondprakkie, het doornemen van de laatste soap of het bieden op vakantieveilingen via internet. 'Patiënt' is een ruim begrip.

 
Het rare is dat er ook gewoon twee lége stoelen in hun roddelhok staan, met vrij zicht op de balie en wie zich daar meldt. Maar daar vandaan kunnen ze het tv-scherm natuurlijk niet zien. Ik zal rekening houden met hun stijve nek. Er belt een vriend op die in de buurt woont. Of Keesje en ik zin hebben in een bord macaroni? Maar Kees hangt vol met draadjes en plakkers en kan niet weg. Hij krijgt een heerlijke ziekenhuishap. Als hij indommelt, ga ik toch zelf nog even weg voor een bord pasta (in plaats van me scheel te betalen in de bedrijfskantine). Ik piep het braaf door naar de verpleging. Ze zullen op Kees letten, het maakt hen niet uit hoe lang ('Hè hè', zullen ze denken, 'Eindelijk is dat mens 's weg').


Als ik na ruim een uur terugkom, slaapt Kees nog steeds. Maar hij heeft zich omgedraaid en de sensor voor zijn neus ligt nu ònder hem. Los en verbogen. De stijve-nek-zuster is verbaasd want: 'Ze is zojuist nog wezen kijken'. Morgen zal de arts wel zien hoe lang 'zojuist' geleden was, als het kaartje met gegevens wordt uitgelezen en er 'zojuist' één lijntje mist. Het is niet anders. En het is geen ramp.

Het uittesten van de computer vond Kees trouwens vet cool, toen bleek dat hij met het bewegen van zijn ogen of door te snorken met zijn neus, de lijnen die op het scherm verschenen kon 'besturen'. Scheel kijken was helemaal lachen. Een soort REM (rapid eye movement) race-spelletje. Met hemzelf in de hoofdrol.

Als we een dag later voor de zoveelste keer met de trap en de lift naar de zenuwenafdeling gaan (en voor de afwisseling steeds weer een andere trap en lift uitproberen) wordt Kees aangesproken met 'Robocop'. Even later hoort hij 'Je lijkt wel een kerstboom'. Goh, jongens, hoe lollig! Ik snap het wel hoor, die lift is normaliter natuurlijk saai en stil en zo'n kind is een mooie aanleiding om een praatje te maken. Maar toen er een man met een klompvoet binnenkwam, zei er niemand: 'Tjee, net een hockeystick zeg, dat pootje van u.'

Terwijl mijn robocopje opnieuw wordt gescand, lees ik in de wachtkamer over bedrogen weduwes (knap hè) in 'Anoniem' , 'Waarom sex met jezelf zo goed is' in 'Quote' en in 'Vrouw' kan ik er achter komen 'Of naturisme iets voor mij is'. Met een special 'Shoppen in stijl' bereidt de 'Tina' dametjes in spé voor op hun aanstaande koopverslaving. De puzzel op de speeltafel oogt twee keer zo oud als de arts. Maar dat zegt weinig over de kwaliteit van puzzel of arts.

Ik krijg trek en ga nu toch maar naar de ziekenhuiskantine. Er ligt nog één lekker broodje brie in de vitrine. Met rucola. Voor me staan drie witte jassen in de rij. Ik schat dat hun schoeisel een factor vijf duurder is dan dat van de gemiddelde patiënt. De vrouw van het trio laat haar blik over de koeling gaan en zegt, met een stem als die van Beatrix, 'De keuze is reuze' (Lees een 'g' waar de 'r' staat). Na te hebben afgerekend, tuurt ze langdurig op haar bon, waar één euro te veel schijnt te zijn aangeslagen. Het verweer van de verkoopster; 'Maar de kassa gaf het aan', maakt geen indruk. Ze krijgt haar geld -zonder excuses- terug. Eén arts kiest vóór mij het laatste broodje brie.

Een collega spreekt hen aan. Ze heeft kaarten voor de 'duizend-borsten-beurs'. (Heb ik dat goed verstaan? Ik wil ècht niet meeluisteren, wil alleen maar wat eten). De brieman zegt niet naar de borsten te zullen gaan: 'Ik heb niet voor niks radiologie gestudeerd' (waar is het verband?). De collega geeft niet op: 'Waarmee kan ik u overtuigen?'. Maar hij is onvermurwbaar: 'Er zal niemand van onze afdeling komen'. Ik kies een bolletje met kaas. Zodra het drietal buiten beeld is, hoor ik dat de man wordt uitgemaakt voor 'ouwe zeur'. Laat het broodje hem goed smaken.

Na het onderzoek lopen Kees en ik voor de zoveelste keer langs de stijve-nek-verpleegsters (niet kijken, niet luisteren, Lehti!). 'De andere patiënten', waarover ik niks mag horen, blijken dit keer 'groene of blauwe accessoires' (kleur van hun kussens op de bank? welk behang past het best bij hun man?). Als we in Kees' kamer zijn, piep ik hen op bij de balie. Vanuit het roddelhok klinkt een verveeld: 'Kamer acht heeft ook gedrukt.'
De arts-assistent bestudeert mijn papieren. Van andere afdelingen weet ze niks. Waar die zich in het ziekenhuis bevinden ook niet. En of andere afspraken voor Kees op dezelfde dag zouden plaatsvinden, daar gaat ze niet over. Wie daar wel over gaat, wordt me niet helder. Hij zal later deze week moeten komen. Of ìk daar bij moet of mag zijn weet ze niet. 'En u kùnt natuurlijk nu al een toestemmingsbrief voor een second opinion tekenen, maar', voegt ze er eerlijkheidshalve aan toe, 'de ervaring leert dat zo'n brief tegen de tijd dat ie nodig is (over een week) vaak al zoek is.'

'Een lastig iets hè, de logistiek in zo'n ziekenhuis', zeg ik begrijpend. 'Nou en of', beaamt de arts-assistent. Ze richt zuchtend haar blik ten hemel.

Als we tegen vier uur weg mogen, zeg ik tegen Kees dat hij nog even dag moet zeggen. Ze zitten met de rug naar hem toe. Als ik hard 'TOT ZIENS' roep, keren ze zich om.

Even later fietst Kees vrolijk over het zonovergoten dak van de parkeergarage. Morgen mogen we weer piepen.

donderdag 15 september 2011

Madrugada of lunático

Ik weet niet waarom, want ik ben een avondbeestje. Maar of ik nu om drie uur 's nachts in bed rol na een avondje stappen, of er juist verstandig vóór elven in lig, ik word de laatste tijd elke ochtend om zeven uur wakker. Misschien komt het omdat ik, sinds een jaar, een slaapkamer heb op het oosten. De gordijnen laat ik meestal open, zodat ik, als ik 's morgens mijn ogen open, een flauw oranje schijnsel op de muur zie. Maar misschien zijn het juist die eerste zonnestralen die me wakker maken.

Als Leo en Kees 's nachts bij me in bed kruipen, worden ook zij wakker van de ochtendgloren. Die elke dag anders is. Ze maken er foto's van.

Italianen hebben er poëtischer woorden voor. Het licht noemen ze 'aurora', zonsopkomst heet er 'alba'. Maar het Spaanse 'madrugada' vind ik nog het mooist. Ik geloof dat dat zelfs 'vroegopstaner' betekent. Wat ik misschien nu ben geworden.

Soms wordt ik door een ander schijnsel gewekt. Dat minstens zo mooi is. Vooral als de herfststorm er wolken langsjaagt, zodat de maan gaat knipperen. Heerlijk. Misschien ben ik toch een beetje maanziek.

zaterdag 10 september 2011

Een eiland van vis, olijfbomen en augurk

Kiezen mochten we. Van wat zojuist uit de zee was gehaald. We waren de enige klanten. Met drie obers. Waarvan één zonder tanden. Met het zand nog tussen onze tenen aten we vis waarvan ik de naam ergens opschreef maar niet meer weet waar (ja, in dat boekje dat daar op tafel ligt).

De tafel werd afgeruimd en de obers bleven, met de borden nog in hun handen, in de deuropening van de strandtent staan. Er ontspon zich een discussie over de in hun ogen te weinig afgekloven vis. Althans, dat leek zo, afgaande op de weinig goedkeurende blikken die ze op onze borden wierpen. Kennelijk hadden we de koppen ook nog moeten uitzuigen.

Maar het was lekker en we lachten en nipten van onze laatste echte koffie en ik at muizenhapjes van mijn eerste echte mierzoete Cassata Siciliana (ricotta met marsepein) en we keken naar de ondergaande zon en af en toe vloog er een F-16 over, op weg naar Libië.

De dag er na zouden we om vier uur opstaan en de tent afbreken. Op de camping waar we ook praktisch de enige gasten waren. De beheerders van zowel het restaurant als de camping vroegen ons om in Holland reclame voor ze te maken. Bij deze. In Torre di Nebbia kun je lekker eten (en in een huisje aan zee slapen als je wilt) en op camping Ciauli (lijsters?) bij Scopello, kun je heerlijk slapen onder de olijfbomen.

Beide plekken hebben nieuwe beheerders. Met lef. Want de werkloosheid is groot en het toerisme neemt af. Ook dreigen door wanbeheer (en opnieuw onduidelijke invloeden), de passagiersvluchten op Trapani te verdwijnen. Zodat de meest logische aanvliegroute verdwijnt. Maar Nederlanders houden er toch juist van om zich de enige buitenlander te wanen? Dus grijp je kans, boek een lastminute en gun deze mensen wat brood op de plank en geef jezelf en je vriendin (of man, kind, oma....) zo'n supervakantie kado.

Bij thuiskomst wachtte er een nieuw maal. Gemaakt door Leo en Kees. Ook lekker en ontroerend. Volgende keer neem ik ze mee. Maar dan moet ik eerst maar 's aan het werk, anders gaat dat niet lukken.

zaterdag 3 september 2011

De burgemeester

Of, liever gezegd, 'Il Sindaco'. Ik liet hem liggen bij de koffiekiosk op perron 5b in Utrecht. Nadat de beste man vele overstaps, in- en uitchecks, een reis van 10 kilometer hoog en 2500 kilometer lang had overleefd. Nou ja, 'overleefd'. Hij was al dood. Deze sindaco. Vermoord zelfs. Begin augustus. Drie weken geleden. Door één van zijn medewerkers, naar men zegt. Met een mes. Maar wij kregen hem op A2 formaat kado. Van zijn voormalige vriend dan wel kok, elektricien, loodgieter. Een beetje van alles wat, was deze man, die ons aansprak op het terras van Nuova Gibellina. In het binnenland van Sicilië. We zouden er 'even' langs gaan en dan 's middags in zee gaan zwemmen. We zaten op een terras van beton, van een café van beton naast een betonnen theater dat al vijfentwintig jaar onafgebouwd staat te zijn. Er stonden hekken van golfplaat omheen, waarop ook posters van de sindaco prijkten. Maar dat merkte ik later pas. Toen ik de foto hier op dit blog plaatste. In de genadeloze augustuszon stonden tientallen moderne kunstwerken te schitteren. Aan verlate pleinen en langs te brede straten. Allemaal idee van dezelfde sindaco. De vriend mist hem.

De vriend trakteert ons op verhalen over de burgemeester. Die was liefhebber van theater, muziek, moderne kunst en poëzie, maar ook politicus en, zo lees ik later, in 1965 verdedigde hij Franca Viola, de eerste vrouw die zich durfde te verzetten tegen het zogenaamde huwelijk 'riparatore'. Oftewel, het 'aanbod' van een verkrachter de 'eer' van het meisje te redden door haar te trouwen. De vader van Franca was een boer die slachtoffer was van een aardbeving, een maffioso ontvoerde en verkrachtte haar. Viola weigerde het voorgestelde huwelijk. Voor het eerst in de Siciliaanse geschiedenis. Let wel, we hebben het hier over 1965.

De vriend biedt aan om ons het oude Gibellina te tonen, twintig kilometer verderop. Het stadje dat, samen met dertien andere dorpen in de Belice vallei, bijna een halve eeuw geleden in elkaar stortte door de aardbeving. In de nacht van 14 januari 1968. Veel doden vielen er ook ná deze beruchte nacht. Omdat bewoners hun kostbaarheden wilden redden en zo, wat op instorten stond, bovenop zich kregen. Wat er nog overeind stond is toen uit veiligheidsoverwegingen, opgeblazen met dynamiet. Maar, zo zegt onze gids, de sindaco heeft het dorp op de wereldkaart gezet. Gered van de vergetelheid. Er iets moois voor teruggegeven. Groot is dan ook zijn verbazing als ik geen blijk van herkenning geef als hij de kunstenaars van over de hele wereld opsomt die hier in de jaren tachtig voorbij trokken en hun sporen nalieten in deze nieuwe stad. De sindaco richtte een stichting op en opende een museum dat nu de grootste collectie moderne kunst van Sicilië heeft. Maar wat de burgervader met de óude stad heeft laten doen, dat is, al was lang niet iedereen het hiermee eens, toch wel heel bijzonder.

De sindaco stond boven de partijen, heeft het volk verheven. En hij, zijn vriend die alles van nabij meemaakte, heeft veel kunstenaars en hun kunstwerken in huis gehaald. Helaas heeft hij een dikke, lelijke vrouw met een snor die geen gasten in huis duldt. Ze heeft onlangs zelfs twee kostbare kunstwerken van hem weggegooid. Onbegrijpelijk en onvergeeflijk. Hij vindt het zo erg, dat hij heeft besloten om elders te gaan wonen in een kamer met alleen maar kunst om zich heen. Ik, nooit te beroerd de relativiteit van het leven aan te stippen, probeer voorzichtig tegen te werpen dat 'l'arte' niet terugpraat. Maar het blijkt koren op de molen van onze vriend (die intussen, hilarisch genoeg, stiekem een strip met blauwe ruitvormige pilletjes tevoorschijn tovert uit zijn pakje sigaretten, met een ondeugende -zeg maar gerust geile- twinkel in zijn ogen en een lach van oor tot oor. Hij beweert het hele dorp van dit libidoverhogende goedje te voorzien). 'O nee?', zegt hij, 'kan kunst niet praten?', dan moet ik straks maar eens goed opletten en hem naderhand laten weten of kunst al dan niet kan praten. Zo begint onze rondleiding. In de geest van de sindaco.

De weg is verzakt. Er staat dat je er niet in mag. De mannen achterin ons autootje zeggen dat we door kunnen rijden. (waar gids nummer twee opeens vandaan kwam, is mij, en mijn reisgenote, ontgaan). Op een heuvel getuigen betonnen terrassen van de barakken die hier eens stonden. Waar de overlevenden van de aardbeving tot 1985 in woonden. Vreemd genoeg blijkt dat ik er al eens was. Hier in de buurt. Toen ik twee jaar was. Ik weet daar niks meer van. De barraccopoli waren toen nog bewoond en veel dorpen in de Belice vallei, stonden toen nog half overeind. De twee foto' s zijn uit 1972 en 2011. Friuli, Napels, Palermo, en, kort geleden nog, Aquila trof hetzelfde lot. De stad wordt ontoegankelijk, mensen wonen in barakken. Honderd jaar geleden stortte Messina in. Dertig jaar deed men er over om huizen van steen te bouwen, toen kwam er oorlog en ging de boel weer kapot. Nu schijnen er nog steeds duizenden mensen in huizen met golfplaten daken te wonen.

Voortdurend verbeteren de mannen elkaar of ze geven elkaar er op vriendelijke wijze van langs: 'Die vreselijke vrouw van jou heeft je toch maar mooi twee dochters geschonken' of 'Hoe weet je zo zeker dat die kunstenaar de aanslagen op de twintowers heeft zien aankomen?' en 'Het is niet 'vogliamo' maar 'volemo', op z'n Siciliaans, beste vriend'. Mannenhumor. Herenleed. We horen verhalen over een ram en een bok ('becco', wat ook grafdelver betekent) die een stel vormen. Ook de sindaco was homosexueel, of was het zijn killer?, dat detail ontgaat me. Ik vertaal vrolijk verder. De vrienden verschillen van mening over het nut van de verschroeide aarde. Op heel Sicilië worden, na de oogst, de stoppelvelden in brand gestoken. Gids één is erg stellig: het is een overblijfsel van tempi antichi, vroeger tijden, van de Arabi, die hier ook ooit heersten. 'Maar', zegt hij, 'door het verschroeien van de aarde, verbrandt ook al het goede. Gids twee heeft het over het voeden van de grond met as. Ze komen er niet uit.

Veel kans om met eigen oren te ondervinden of kunstwerken kunnen praten krijg ik niet. Want onze entertainers (Of zijn wij de hunne? 'Zonder jullie bezoek was dit een lege dag als alle andere geweest', zeggen ze later beide ten afscheid) voeren in oud Gibellina een heus drama op. De burgervader had iets met figuratieve kunst, maar ook zijn liefde voor theater was groot. Brood en spelen. Het voormalig postkantoor fungeerde als kleedkamer. De plaatselijke bevolking vervulde de rollen in de stukken die hier ten tonele werden gevoerd naast de in beton gegoten stad waar het echte drama plaatshad. Dit jaar, in juli, werd de zogenaamde Orestiadi voor de dertigste keer gehouden. De sindaco wilde de mediterrane wereld met elkaar verbinden, kwam op voor immigranten, en dit alles door middel van het beleven en maken van kunst in alle mogelijke vormen. Mijn nicht en ik krijgen vandaag een heuse privévoorstelling in de open lucht. Een stok van wilde venkel fungeert als attribuut. 'Pane en lavoro!!', 'brood en werk', weerkaatst het tegen 'Il Cretto' (De Barst) , zoals het kunstdorp in de volksmond heet. Muren kunnen praten. Onze gidsen leven zich in. Maaiende armgebaren, het volume stijgt. Ik zet ze op film (die ik hier maar niet laat zien) en applaudisseer. Wat een spettacolo!

Boze tongen beweren dat het dankzij de maffia en de belangen van de cementproducenten is geweest dat de sindaco het plan voor het 'Cretto di Burro' rond heeft gekregen. En, zo blijkt als ik later ga googlen, het kunstwerk is nog lang niet àf. Maar de burgemeester had geen geld meer en de bevolking was het zat, dat er niet in de dagelijkse levensbehoeften werd voorzien en er voor kunst wèl geld genoeg was. Dus trad hij af. Een tijdje terug al. Maar zijn museum is er nog en zijn stichting ook. En nu is hij vermoord. Sinds kort. Zijn dochter toont compassie voor degene die dit deed, een rustige jongen die liefdevol voor haar vader kookte en hem overal heen vergezelde. Op het lichaam van de burgemeester zouden sporen van een klap met een statuetta, een beeldje, zijn gevonden. Wat een drama.

Om de sfeer te proeven van hoe Gibellina ooit geweest moet zijn, worden we meegenomen naar Poggio Reale. Een stadje waarvan de straten sinds kort weer begaanbaar zijn. Waar de tijd vanaf 1968 heeft stilgestaan. We zien pannen, schoenen, marmeren balkons, zwerfkatten, hagedissen en veel puin. Vijgenbomen en kappertjes tieren er welig. Luikjes klapperen in de wind. De wind die waait door de school, de bibliotheek en het theater. Over de wasplaats en het postkantoor. Door tochtige werkplaatsen van smid en slager. Ze getuigen nog altijd van het drama dat hier plaatshad in 1968. De sfeer is hier vreemd. Het avondlicht adembenemend. We krijgen associaties met beelden uit Gazastad, of Oost-Berlijn, nadat mensen er hals over kop wegvluchtten. Ramptoerisme? Wellicht. Toch zou ik dit niet hebben willen missen. Denk de stilte bij de foto's. En de voorgedragen gedichten. Over Rome (lees: 'de hoge heren in Den Haag'), waar ze het leed dat hier geschiedt niet horen.

De sindaco van het nabij gelegen Salemi doet een oproep aan het volk om zich te verzetten. 'Welke maffia dan?' staat er in koeieletters, naast het beeld van een heilige. Vreemd geformuleerd, want hoe kun je je nu verzetten tegen iets dat er niet is? Maar misschien is dat nu juist het punt. Niemand weet iets. Niemand ziet iets. Maar ondertussen....



Poggioreale staat er naar omstandigheden nog aardig bij. Zeker als je bedenkt dat het al veertig jaar verlaten is en er veel kostbaars is weggeroofd. Eén van onze gidsen vertelt zonder enige gene dat hij er een scooter heeft gescoord. Ook heeft hij thuis een twintigtal sleutels van deuren, werkplaatsen, garages. Poggioreale had na de aardbeving nog prima opgebouwd en gerestaureerd kunnen worden. Zoals met Santa Ninfa is gedaan. Maar het is, waarschijnlijk door speculaties en invloeden die niemand wil benoemen, verder ingestort. Het deed wel eens dienst als filmdecor. Voor onder meer de maffiaserie 'la Piovra'. Hoe wrang. Poggio Reale is elders opnieuw opgebouwd. Nu is het geen poggio (heuvel) meer, meer een dal. Het oude dorp blijft een gapende open wond. De kerk is pas enkele weken geleden met donderend geraas ingestort, de brokstukken liggen in rijtjes langs de lege straten.

Santa Ninfa is wéér anders. Het stadje is hersteld op de plek waar het al stond. Er lopen mensen, er zijn winkels, een kerk, een plein, een festival. Hier zou de eerste Italiaanse vlag zijn vervaardigd. De driekleur die Garibaldi met zijn mars met de 'mille' in 1860 in Salemi plantte. En het daarmee, voor één dag, eerste Italiaanse hoofdstad maakte. We crossen rond in ons vijfhonderdje, met twee heren op de achterbank gepropt: "Qui a destra, qui a sinistra, guardate li, guarda la" (rechts, links, kijk hier, kijk daar), roepen ze over onze schouders. Als we bij de plaatselijke benzinaio gaan tanken, trekken we de aandacht. Niks gebeurt hier ongezien.

We strijken neer op een terrasje. Gids nummer twee belt zijn vrouw. Om onze komst aan te kondigen. Er worden nog wat vrienden gebeld om het feest te completeren. De man van de snorvrouw zucht, hoe spijtig is het dat híj ons niet thuis kan uitnodigen. Dan zou hij ons zijn befaamde schapensaus kunnen laten proeven. Maar zijn droefenis duurt kort. Hij haast zich om zijn vriend te waarschuwen: "Je begaat een grote fout, als je ook Gaetano uitnodigt. Want híj was degene die de burgemeester vond, de politie belde en zijn kluis leeg aantrof. Nee, man, je moet niet de schijn wekken, het is echt beter dat je hem niet uitnodigt." Zijn vriend zwijgt, kijkt bedenkelijk. Naar mij nu. Dan verandert zijn toon. Of ik misschien van de politie ben?, met een onderzoek bezig ben? want waarom knikte ik anders toen hij begon over de snijwonden van de sindaco, hoe kon ik daar iets van weten? (allemachtig, de 'couleur locale' wordt me nu toch wat veel, ik voel de verschroeide stoppels dwars door mijn slippers heen branden). Pas als ik hem mijn rijbewijs laat zien, lijkt hij gesust. We houden het er op dat hij mijn leeftijd wilde weten, zonder het te vragen. Jazeker, de moordenaar is gepakt. Maar het laatste woord is er nog niet over gezegd. We kunnen nu moeilijk terug. Er ligt een uitnodiging voor de 'cena'. Zonder Gaetano. Kunst kan praten en vrouwen zwijgen.

Na nog wat verplichte bezoekjes (we zijn inmiddels een soort trofee) en een handkus van onze eerste gids, komen we aan bij het huis van gids twee. Op de buitenplaats zitten vier Gibellijnse vrouwen. Zijn vrouw, twee dochters en een zwijgende schoonmoeder. Hun blikken staan vijandelijk. Ze lijken door ons heen te kijken. Weggaan is geen optie. Onze gastheer labelt het als jaloezie. Maar enkele minuten later, als ik zijn echtgenote aanbiedt om te helpen met de sla, maakt ze me medeplichtig, als vrouw. Of míjn vent net zo'n zeurkont is als de hare? (ze moet de tomaat voor de bruschette kleiner snijden volgens hem, wat ze dan ook braaf doet) en of mijn man ook zo'n saaie piet is die niet van uitgaan houdt, of heb ik soms geen vent? De loyaliteit tussen vrouwen en de pesterijtjes van mannen onderling. Ze lijken hier groter, talrijker en belangrijker dan de trouw tussen man en vrouw. Cultuur. Ze vraagt of ik de sindaco heb gekend. Maar ik verander van onderwerp. Laat hem nu maar rusten. Hij was een bijzonder mens.

De jongen van de kiosk op perron 5b haalt de burgemeester achter zijn toonbank vandaan: 'Bedoel je deze?' Ik ren terug naar mijn trein. Ik ga naar huis. Dat er gelukkig nog staat.