woensdag 19 maart 2008

Mannetjes in de morgen

Gekleurde hagelslag valt tikkend op het keukenzeil. De kleintjes klagen over kale plekken op het brood. De klok tikt voort. Korsten van dubbelgevouwen boterhammen ogen minder lekker dan mama's hele plak brood: 'Ik wil die!'. Maar nee, de korsten moeten éérst op. Hollandse zuinigheid zit diep. Leo is trager dan ooit en ook Frans komt vandaag weer te laat. Terwijl ik een poging waag mijn tanden te poetsen ('Jongesj opsssschjiete!') brult Kees dat ik zijn schoenen aan moet doen. Ik laat mijn schuldgevoelens en de vrees te laat te komen voor wat ze zijn en speel een Spartaans spel: 'Nee, je doet ze zèlf aan' 'Schiet op, we moeten gaan'. Maar hij geeft niet op en wisselt van wapen door zijn luide commando te vertalen naar een vriendelijk verzoek. Als er dan ook een nog nèt geen lijzig 'aljebliiieft' aan wordt toegevoegd ga ik bijna overstag. De voldoening als hij even later met schoenen -en betraand gezichtje- naast me staat is niet zo zoet. We zijn weer eens te laat. Opvoeden, het wil wat. Tot overmaat van ramp trekt de lucht dicht. God belegd de wereld met hagel. 'Met muisjes' verbetert Leo me, terwijl hij zich, leunend over zijn stuur, terugtrekt in zijn capuchon. Het ontneemt hem elk zicht op de links en rechts aanstormende fietsers. 'Het lijkt wel kerst' voegt Kees er -nu weer vrolijk- aan toe.

Op de terugweg neem ik de parkroute. De hagel is gesmolten en de joggers durven weer. Ze doorklieven het prille groen dat glinstert in het strijklicht. Hoewel er weinig blad valt te bekennen, zwaaien de plantsoenmannen traag met hun bladblazers heen en weer. Wat op hun rug zit lijkt op een soort airco. Of een machine uit een stripverhaal, om ter plekke ten hemel te stijgen. Hun vrije hand steekt diep in de zak van hun oranje jas. Het is koud. De hijgende renners horen ze niet aankomen, bijna wordt één van hen getackeld met de blaaslurf. De arbo verlangt gehoorbescherming.

Naast oranje blazers en hardlopende vutters zijn er natuurlijk ook nog heren van stand in de stad. Ook zij zitten niet op kantoor of te oreren in de collegezaal. Twee van hen staan in loden jas en met gepoetste schoenen op de stoep voor hun onroerend goed. 'Je moet overal rekening mee houden tegenwoordig', verzucht de één, terwijl hij wijst op de nieuwe sloten, voorzien van een extra stalen ring. 'Hoe staat het met uw knieën?' informeert de ander. Zolang de kamernood hoog is, hoeven deze huisjesmelkers niet te vrezen voor hun brood. Ze innen de huur en laten soms een schilder komen. De heren doen een paar passen naar achteren. Ze turen nu omhoog naar de gevels van hun beleggingsobjectennemen en nemen de hele weg in beslag. Geërgerd kijken ze de langs laverende vader na. Voor- en achter op zijn rammelende fiets zit zijn nageslacht dat over een kleine vijftien jaar misschien de kamer van de heer zal huren. Maar wellicht blaast hij ook de blaadjes weg voor de hardlopers.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Leuk dat je hier komt lezen! Nog leuker als je laat horen wat je er van vindt.