woensdag 21 november 2007

'Die is ànders, die doen dat niet'

'Leo, wie wil je uitnodigen voor je verjaardag?' Zonder lang na te denken noemt hij een voor mij volkomen onbekende naam: Kevin. In mijn hoofd duikt het doembeeld op van zo'n jongetje dat je wel op je feestje móet vragen om mee te tellen voor de rest van de klas. Verbaasd doch neutraal vraag ik of de beste jongen niet eens bij ons thuis kan komen spelen, of andersom. Gedecideerd zegt Leo: 'Nee, die dóen dat niet,... die zijn ànders'. Ik stel het beeld van het populaire jongetje bij, maar mijn verbazing stijgt. Als ik om verduidelijking vraag, vervolgt hij: 'Nou, die dóen dat gewoon niet, die zijn nèt als Karim, wel bruin, maar ik weet niet,.... gewoon ànders...'.

De volgende dag, bij het ophaalritueel, ben ik wat eerder dan gewoonlijk. Leo kijkt dromerig om zich heen naar de kinderen die hij misschien nog iets wil vragen. De potentiële 'spelers' zwerven door de gang, jassen en tassen achter zich aan slepend. Ouders banen zich een weg naar hun kroost. Dan stapt Leo op Kevin af. De moeder lijkt niet op de hoogte van deze Hollandse gewoonte en begint over eten en logeren in verband met ontbrekend vervoer. Ik geef haar een spoed-inburgeringscursus aangaande het speelritueel. We wisselen adressen en telefoonnummers uit en spreken een tijd af. Ze moet haar nieuwe adres eerst opzoeken op haar papieren van het arbeidsbureau. Dan wordt mij veel duidelijk. Aan de straatnaam en het huisnummer lees ik een stuk van haar leven af. Kevins trotse bewering dat hij papa's telefoonummer uit zijn hoofd kent, krijg terstond een andere lading. Ik weet nu dat zij een stuk verleden met mij deelt, zij niet. Misschien zal ze het ook niet weten, want wat voor haar de rauwe werkelijkheid is, is voor mij een afgesloten nachtmerrie. Het is geweest, het is voorbij.
Zonder er een woord over te reppen weet ik dat ik in haar plaats had kunnen staan, of juist helemaal niet. Dat ik, of zij, er ook helemaal niet meer had kunnen zijn.

Vijftien jaar geleden is de laatste dreun gevallen. In de jaren er voor gingen er vele aan vooraf. De politie kwam me keuren als een koe, ze waren gealarmeerd door de dorpsbewoners, die me uit de auto hadden zien springen. Maar nee, met mij was niets mis. Van achter het open raam toonde ik glimlachend en met bonzend hart -hij stond achter me met een mes-, dat ik ongedeerd was. De mensen hadden het mis, er was geen ruzie meer. Al die keren hoopte ik slechts één ding, dat zijn bui zo snel mogelijk voorbij zou zijn. De buien gingen wel over, maar er kwamen steeds weer nieuwe, hoe vaak sloeg hij de bliksem niet in mij?! De opgezwollen handen (een ijzere staaf), de bloeddoorlopen ogen (wurgen tot ik me bewusteloosheid waande), de plotselinge preutsheid bij het passen van een broek (niemand mocht de blauwgeslagen benen zien), het is voorbij maar de littekens blijven.

Leo en Kevin spelen lief samen, ook achter de computer: 'Ik heb er thuis geen één'. Als het donker wordt breng ik hem naar huis, want zijn moeder is fiets- en autoloos. Op het pand, de deur of de bel wijst niets op de aanwezigheid van de vele lotgenoten binnen. Niemand mag het weten, niemand mag hen zien. Gevlucht zijn ze, voor een man die ooit zei van hen te houden, en dit nog vele keren zal herhalen. Waarop zij, net als ik ooit deed, dit steeds opnieuw geloven, en zullen terugkeren naar hun beul. Soms is de angst en onzekerheid te worden gevonden beklemmerder dan de zekerheid van dagelijks geweld.

Ze bedankt me beleefd voor de goede zorgen, vraagt aan mij of haar zoon lief was en aan hem of die wel naar mij heeft geluisterd. Als ik rechtomkeert maak hoor ik hoe de grendels voor de deur worden geschoven. Ze wonen in een omgekeerde gevangenis, als opgejaagd wild. Zonder huis, zonder auto, zonder inkomen en zonder verblijfsvergunning. Ik hoop dat ze vooruit blijft lopen, in haarzelf in plaats van hem gaat geloven en niet terugkeert. Dan kan Kevin op Leo's feestje komen.

dinsdag 6 november 2007

Opvoedgrillen

Bij het ontbijt wordt ik getrakteerd op een dode moeder. Ze zwaaide op een woensdagochtend nog haar kleuters uit bij school en overlijdt 's middags aan haar verwondingen in het ziekenhuis. Het is een rubriek in Trouw over jeugdzorg. Een journalist volgt de dagelijkse praktijk van de jeugdbeschermers. Wegens twijfel over de geschiktheid van overige familieleden werden de kinderen ondergebracht op een geheim adres bij een pleeggezin.

Even later baan ik mij een weg tussen echte ouders. Hier blijkt niets van dagelijks leed, echtelijke ruzies of op handen zijnde eerwraakacties. Dat gebeurt alleen in de krant, en zo niet, dan is het bittere noodzaak vooral niets te laten blijken. Soms zijn er symptomen te zien, nooit als zodanig gelabeld, maar er zóu een bedekte huiselijke hel achter kunnen schuilen. Een armpje in een mitella, een wekenlang afwezige moeder, een verbrande kinderhand door een 'uitgeschoten strijkijzer'.

Voor de school wordt er geschuifeld en gemopperd. Er valt een fiets, een auto schampt een peuter, een tweelingbuggy blokkeert de ingang. Eén der ouders, die qua postuur en uitstraling kan wedijveren met Roald Dahl's 'Bulstronk' uit Matilda schreeuwt: 'Kom hier, anders roep ik je vader!'. De vermaning maakt niet de geringste indruk op haar kind. Ik zie haar zelf vaak met tachtig kilometer per uur langsscheuren. Haar hierop aanspreken doet niemand, ik ook niet. Kennelijk moeten ook daar eerst dooien vallen. Met dat aanspreken heeft ze zelf schijnbaar geen enkel probleem. Waar ze onrecht ziet, grijpt ze in: 'Ik heb er laatst nog twee van de fiets afgesleurd toen die een paar kinderen van de sokken reden'. Ik werp voorzichtig tegen: 'Zou het helpen?'. 'Oh, jazeker', buldert ze stellig, 'nu durven ze niet meer!'.

Misschien heeft ze gelijk en is dat hetgeen waar het in de meeste gezinnen om draait: om 'durf'. En om een overdosis lef de kop in te drukken is het aanjagen van angst een probaat middel.

Er zijn natuurlijk ook ouders die elke vorm van angst angstvallig buiten de tere kinderziel willen houden, die elke stemverheffing zien als een eigen tekortkoming. Een ouder van dit soort blijft stoïcijns voorlezen terwijl de juf zwijgend in de deuropening staat. Juf wacht, met een houding die weinig aan de fantasie overlaat, op het vertrek van de laatste ouders. Maar de moeder in kwestie laat het belang van haar kind prevaleren. Althans, dat wat zíj hier onder verstaat. De eerdere moeder had bij 'belang' vast andere zaken dan aandacht, tijd, begrip in gedachten. Na het lezen volgt een uitvoerige afscheidssessie. Ze knuffelt en zoent en dan, nadat de snotneus om haar nek is gaan hangen, blijken ze pas halverwege het ritueel. Na wat sussende woordjes die door zijn traanloze gemekker worden overstemd loopt ze achteruit naar de uitgang, terwijl ze kwistig met kushandjes strooit. Het lijkt alsof ze jaren van elkaar zullen worden gescheiden. Als de moeder de hoek om is, kan de juf beginnen met de dag.

Wat is het een heerlijk wonder dat kinderen, ondanks de grillen van hun ouders, vaak tot zulke fantastische, mooie, boeiende volwassenen uitgroeien. Ik hoop werkelijk dat ook de kinderen uit de Trouw rubriek goed terecht komen, dat ze hun angst voor een afscheid zullen overwinnen en ooit afscheid van angst zullen kunnen nemen.

Sappelen in het Paleolithicum

Bij zowel de kaas- als de groenteboer wordt me gevraagd of ik een tasje wil. Dat heb ik ze beide nooit eerder horen vragen. Wellicht heeft een groeiend milieubewustzijn zich ook met de marktkoopman verkleefd. De aardappelboer is overgestapt op dunnere tasjes en terwijl hij de Andijker muizen afweegt zegt hij er het zijne van: 'Het is de olieprijs die het 'm doet, nu die honderd dollar per vat kost, worden ook de tasjes duurder’.

Met volgeladen tassen glibber ik verder over de keien van de markt. Ik negeer moedig de heerlijke geur van vers gebrande nootjes. Het water loopt me in de mond bij het zien van de broodjes roomkaas met rucola. Het is niet het lijnen wat me deze verlokkingen doet weerstaan, maar mijn lege portemonnee. Wanneer ik thuis ben heeft het nylon het bloed in mijn verkleumde vingers afgeknepen. Ik laadt de tassen uit en bedenk me dat er sinds de steentijd nog weinig is veranderd. Over het algemeen zijn we ook nu nog aardig wat tijd kwijt met het bij elkaar sprokkelen van ons voedsel. Er hoeft fysiek meestal minder inspanning voor te worden geleverd, maar als je tegen zessen naar de peinzende mensen voor de schappen kijkt, zie je dat het ook niet meevalt, zo’n dagelijkse maaltijd bij elkaar ‘denken’.

Waar in de steentijd de bessenstruik plots door kraaien is kaalgevreten, blijkt nu het schap met bananen ineens leeg. De slager die ‘s maandags is gesloten, is vergelijkbaar met het vroegere gevluchte wild. Het kraken van een noot of het villen van een rat? Kijk eens naar het afpellen van al dat plastic!. Maar misschien is dat straks door de nieuwe oliecrisis wel passé.

Niet alleen voor de koopman is het sappelen. Ook ons gaat het, na zeven jaar voorspoed, niet erg voor de wind. De spaarrekening is deze maand al drie maal geplunderd voor het aanvullen van een negatief saldo. Desondanks dreigen we deze maand opnieuw de huur niet te kunnen betalen. De feta maakte plaats voor kilokaas, chocolaatjes werden kaakjes en de bakker verruilde ik voor eurobrood. Bruine bonen eten we inmiddels al twee keer per week. De krant is opgezegd en ook de auto is de deur uit. Maar soms vraag ik me af of dit wel voldoende is, of er geen draconischer maatregelen nodig zijn.

Het wordt hoog tijd dat ik het krantenartikel af ga schrijven, dat levert weliswaar slechts een schamele vijftien euro op, maar de ware broodschrijver kent zijn plek.